Denkmal. Er zijn er heel wat. Voor individuen, voor groepen. De Duitse geschiedenis heeft veel gedenkwaardigs opgeleverd. Maar aangezien de meeste mensen niet denken, heeft dat eigenlijk weinig zin. De nieuwe gedenkplaatsen die ik deze week zag lieten je vooral iets fysiek iets ondergaan. Eerder een Erfahrmal dus.
De Holocaust Turm van het Juedisches Musuem: Een kale, betonnen ruimte met heel hoog een kleine spleet waar daglicht doordringt. Ik voel me naakt, alleen, overgeleverd, zonder hoop naar boven starend.
In hetzelfde museum is er een nog een hoge betonnen ruimte die uitloopt in een smalle, donkere hoek. Op de vloer liggen -op en over elkaar- honderden, duizenden gezichtjes van staal, kleine maskertjes, met uitdrukkingen van wanhoop. De kunstenaar nodigt de bezoekers uit over de hoofdjes te lopen, maar niemand doet het. Niet vanzelf. Het lijkt alsof je de slachtoffers schoffeert. Toch, als iedereen weg is, begin ik te lopen. Ik loop voorzichtig, want de schijfjes weerklinken hard in de holle ruimte. De ontzetting van een Amerikaan die Auschwitz bevrijdt. Ook hij heeft het niet geweten. In de groeve van de geschiedenis: een verschrikkelijk geheim. Dan loop ik harder, onverschilliger, alsof ik er voor onderhoud kom. Of ben ik een kampmedewerker? Het is werk.
Het zogenaamde Mahnmal naast het Branderburger Tor. Op het eerste gezicht een glooiende container terminal. Bij nader inzien 2711 stukken grauw beton, zware katafalken, 95 centimeter breed, twee meter 38 hoog. Je loopt ertussendoor, een helling af de diepte in. Daglicht dringt moeizaam door, maar is toch overal aanwezig. Ik voel me een individu (je kunt er niet naast elkaar lopen), ingesloten, verdwaald in het doolhof van de geschiedenis, slachtoffer en beul tegelijk; blij als hij weer opduikt in het zonlicht van het heden. Een ervaring rijker.
De Holocaust Turm van het Juedisches Musuem: Een kale, betonnen ruimte met heel hoog een kleine spleet waar daglicht doordringt. Ik voel me naakt, alleen, overgeleverd, zonder hoop naar boven starend.
In hetzelfde museum is er een nog een hoge betonnen ruimte die uitloopt in een smalle, donkere hoek. Op de vloer liggen -op en over elkaar- honderden, duizenden gezichtjes van staal, kleine maskertjes, met uitdrukkingen van wanhoop. De kunstenaar nodigt de bezoekers uit over de hoofdjes te lopen, maar niemand doet het. Niet vanzelf. Het lijkt alsof je de slachtoffers schoffeert. Toch, als iedereen weg is, begin ik te lopen. Ik loop voorzichtig, want de schijfjes weerklinken hard in de holle ruimte. De ontzetting van een Amerikaan die Auschwitz bevrijdt. Ook hij heeft het niet geweten. In de groeve van de geschiedenis: een verschrikkelijk geheim. Dan loop ik harder, onverschilliger, alsof ik er voor onderhoud kom. Of ben ik een kampmedewerker? Het is werk.
Het zogenaamde Mahnmal naast het Branderburger Tor. Op het eerste gezicht een glooiende container terminal. Bij nader inzien 2711 stukken grauw beton, zware katafalken, 95 centimeter breed, twee meter 38 hoog. Je loopt ertussendoor, een helling af de diepte in. Daglicht dringt moeizaam door, maar is toch overal aanwezig. Ik voel me een individu (je kunt er niet naast elkaar lopen), ingesloten, verdwaald in het doolhof van de geschiedenis, slachtoffer en beul tegelijk; blij als hij weer opduikt in het zonlicht van het heden. Een ervaring rijker.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten