zaterdag 25 juni 2016

Brexit: It's Goodbye, And Good Riddance.



Ik heb de afgelopen dagen zoals iedereen natuurlijk veel over de Engelsen nagedacht. En ik kwam tot de conclusie dat ik eigenlijk wel een beetje genoeg van ze had.

Zo geweldig zijn ze nou ook weer niet. Neem nou hun televisie. Al mijn hele leven zit ik ermee opgescheept. Omdat het zo goed zou zijn. Well… Ik noem zomaar wat titels die me te binnen schieten.

‘Some Mothers Do ‘Ave ‘Em’: Het eindeloze geschmier van een bedplassende zenuwpees. (‘Ooow, Beeeeetteeeeyyyyy’.)

‘George en Mildred’: Een schmierende pantoffelheld met overbite en druipsnor. En een ‘wife from hell’ die hem schmierend onder de plak houdt.

Al die toneelstukken die hier door het Theater van de Lach werden uitgevoerd: geschmier met 12 slaande deuren, en: “Mevrouw Woodcock heeft óók een áántal héle stérke púnten.”

‘Dad’s Army’; ‘Allo Allo’; ‘O, Moeder Wat Is Het Heet’: Allemaal ondragelijk geschmier met de oorlog als excuus. Een moderne bewerking van ‘Dad’s Army’ zenden ze, bijna 40 jaar na begin van de originele serie, nog steeds elke zaterdagavond uit. Op prime-time.

Steevast, met kerstmis, al 100 jaar, de sketch: ‘Dinner for One’. De steeds dronkener wordende butler, die telkens over de tijgerkop van een op de grond liggende huid dreigt te struikelen. Carry On Schmiering! Niet voor niks luiden de twee bekendste zinnen: “Same procedure as last year?”, en: “Same procedure as every year”.

Die hele generatie kwam rechtstreeks uit de revue, uit het vaudeville-theater. Zelfs elke íngeblikte lach wisten ze nog uit te melken tot die zo plat was als de tiet van een Sahel-geit.

‘Coronation Street’, ‘Eastenders’: Eindeloze lower class-series over chagrijnige dikke wijven met haarnetjes, gezeur van doorrookte, te heet gewafelde hoogtezonblondines en getatoeëerde, dartsgooiende pubzuipers.

‘Are You Being Served’: Dat werd dan als bevrijdend ervaren dat er een homo in zat; nu lijkt het eerder knappe satire: geschmier dat tegelijk homofoob en seksistisch is.

‘Upstairs Downstairs’, ‘Downton Abbey’: Kostuumdrama’s uit de motteballendoos, dronken vossejagers, zwangere bediendes en pinnig schmierende ‘dowagers’.

Hun detectives: ‘Midsummernight Murders’; ‘Miss Marple’, etcetera: Over pittoreske dorpjes die maar niet uitgemoord willen raken, stomvervelend eenduidig, éénlagig wc-papierdrama, dat in Nederland onder de palliatieve zorg valt. Als die series stoppen, komen twee miljoen bejaarden er achter dat ze eigenlijk al jaren dood zijn.

Nee, zelfs ‘Monty Python’ is achteraf strontvervelend, begrijp niet wat ik er ooit aan vond: schmieren met een dode papegaai.

Hun zogenaamde kwaliteit is een misverstand. De Engelsen vormen een regressief volkje dat terugverlangt naar hun verrotte ouwe samenleving van klassenstrijd en vakbondsgezever, naar de gezelligheid van oorlog en tegenspoed, naar hun imperium van zware tweedjassen, dikke pap en dreadnoughts. Net als Jogi Löw, de Duitse bondscoach, kicken ze vooral op de piskristallen in hun ouwe onderbroek. Sinds de ineenstorting van hun wereldrijk genieten ze van hun eindeloze nederlagen. Dat is hun stiekeme ambitie: dáár dan weer de beste in zijn.

Weet je wie alles bedierf? Andy Murray. Een Schot, ja. Een echte Engelsman zou Wimbledon nooit gewonnen hebben. De echte Engelse held was Tim Henman. Die Wimbledon. Nooit. Won. Maar er telkens wel tantalizingly heerlijk dichtbij was. O, how he was able to snatch glorious defeat from the jaws of victory!

De echte Engelse held was Scott. Hij bereikte de Pool. Niet als eerste. Amundsen, die dat wel deed, wist heel goed wat dat achterbakse heldendom inhield: toen hij het bericht van Scott’s dood hoorde zou hij gezegd hebben: “Heeft hij toch nog gewonnen.” (En ik voeg er op persoonlijke titel aan toe: “De lul.”) Af en toe halen ze een ouwe onderbroek van Scott uit een stapel en ruiken er verheerlijkt aan. Ze willen helemaal niet succesvol zijn. Ze willen niet modern zijn. Ga maar eens 48 uur onafgebroken naar NostalgieNet zitten kijken, dan weet je zo ongeveer wat het is om een Engelsman te zijn.

Dit is hun tweede Finest Hour. Dit is hun tweede Duinkerken. Dit keer zijn ze, zonder dat er ook maar één Duitser aan te pas komt, uit Europa gevlucht, terug naar hun bekrompen groene eilandje. Nou. Geniet er maar van. Stik daar maar lekker in je spek en je worstjes. Zak maar door het plafond van je vervallen ‘Bed and Brexit’. Ga maar lekker zitten schmieren in je smerige ouwe industriesteden. Val dronken van je paard tijdens de vossenjacht, en dood. Geniet maar van die schaamteloze schmierders onder de politici: Johnson en Farage. Go ahead. Help yourself. It’s Goodbye. And good riddance. O, and Miiiiiister Rummmbooold: neem je tv-rommel mee. Dramaqueenerig schmiervolkje.

(Zo. Volgende week weer wat leuks over de Engelsen.)

dinsdag 8 maart 2016

Der Alleinunterhalter.


Toerisme is wat de wereld doet draaien. En toerisme is entertainment. Entertainer zijn is ons aller bestemming. Over 20 jaar dragen wij pofbroeken en klompen, boeten vissersnetten aan de kade en roken we stenen pijpjes. ‘Ni hao’, zeggen we vrolijk.

Zo verbaast het niet dat het hele wintersportdorp S. in Tirol nu al geheel bestaat uit entertainers. Het goedgebekte en beleefde winkelpersoneel dat zowel de opgeföhnde bontmanteldame uit München als de Hollander in het oranje ski-jack met de voorversleten jeans feilloos naar de duurste spullen weet te loodsen. Het baliepersoneel van de hotels dat meeleeft met de volslagen onbeduidende voorvallen uit het leven van de vrouw van Herr Doktor Görre, die daarom Frau Doktor Görre heet. Met vriendelijke glimlach laat men weten dat het piepen van de saunadeur met onmiddelijke omgang opgeheven zal worden. De bediening in de hotels die met gemaakt zwierige gebaren tegelijk met de fles mineraalwater een versleten grap presenteert: “Und Naturchampagne fur die Damen.” ’s Avonds na het eten spelen: ’Die Gabi und der Schorsch’. ‘Die Gaby’ is een wonderschone Garbo in Dirndl-kostuum die zich omhoog probeert te werken uit de echoput van een verkeerd afgestelde microfoon, wat niet makkelijk is met een Alprazolam, twee bètablokkers en een fikse scheut Tia Maria op. Ze produceert een taal die slechts met de allergrootste inspanning als Engels te herkennen is. Wat er zo uit de echoput komt, kunnen we meestal slechts ver nadat het lied is afgelopen terugbrengen tot iets dat ons bekend voorkomt. Soms zeg ik dagen later tegen reisgenoot P.: “Was dat nou ‘Yesterday’?” Het was alweer eergisteren. 

En dan zijn er natuurlijk de echte, de professionele entertainers. Je ziet ze op de plakkaten in het dorp. Een bonte stoet van onehitwonders, comeback grandpas en songfestival-has-beens. Zij vertegenwoordigen een bijzondere vorm van vergeten zijn. Bij hun opkomst op het podium moeten ze altijd hun lange, lange afwezigheid verdisconteren. Ze moeten het publiek de tijd geven hun bestaan weer uit de zanderige oceaanbodem van het geheugen omhoog te woelen. Minuten gaan voorbij, gedurende welke het publiek denkt: Ja, verdomd, Al Romano en Sabina Power. Of is het nou: Al Bino en Sabina Romano? Maar het is: Al Bano en Romina Power. Ah, bestaan die nog? Leuk is dat, optreden voor mensen die denken dat je al twintig jaar dood bent. En in wezen ben je dat ook in de aandachtseconomie: je bent altijd langer vergeten dan herinnerd. Ik las later dat ze in 1999 waren gescheiden, maar toch in 2013 weer samen waren gekomen om te toeren. Professioneel. En natuurlijk: Alles beter dan toeren in de Eifel. Maar dat is alleen weggelegd voor degenen die echt dood zijn.

Maar er is een soort entertainer dat altijd mijn bijzondere aandacht heeft: degene die men in Oostenrijk de ‘Alleinunterhalter’ noemt.

Het woord alleen al doet me bijna de tranen in de ogen springen. Alleen-entertainer. Is er beroep in de wereld dat ‘alleen’ in zijn omschrijving heeft staan? Is er een kind in de wereld is dat op de vraag “Wat wil je worden?”, zou zeggen: ‘Alleinunterhalter’. Zelfs kinderen begrijpen dat. 

Entertainer is al erg, maar dan alleen-entertainer. Entertainer zijn is al een waagstuk. Je verschijnt voor de mensen en je zult hen gaan entertainen. Sommigen zetten zich schrap. Dat zullen we nog wel eens zien! In een theater is het al moeilijk. En daar hebben mensen dan nog speciaal een kaartje voor je gekocht. Wat de entertainer toch verzekert van een minimum aan welwillendheid.

Maar in een hotel-restaurant spelen voor mensen met lege (honger!) of volle magen (gaap!) is het eindeloos veel moeilijker. Toch speelt de Alleinunterhalter daar avond na avond. Voor een publiek dat in het meest gunstige geval onverschillig is. Sommige mensen uit het plubiek raken dronken en denken dat zij de entertainer zijn. De stemming kan dan ronduit vijandig worden. Het lijkt mij het moeilijkste beroep in de hele wereld. 

Bij binnenkomst in de restaurants zie je het symbool van zijn eenzaamheid al staan: de strijkplank met de Yamaha-synthesizer. Ik geef toe dat het ook een kwestie van taal is. In het Engels zou de Alleinunterhalter waarschijnlijk een ‘one-man-band’ heten. Dat klinkt toch gelijk al heel wat vrolijker. Je ziet een inventief, olijk iemand voor je, met een drum op zijn rug die hij middels een touw met zijn rechtervoet bedient. Maar het Duits koos anders. Het was waarschijnlijk positief bedoeld. Wat knap dat hij dat allemaal alleen kan. Wat knap dat hij een heel orkest uit die synthesizer haalt: violen, cello’s, piano’s, panfluiten. Maar dat mag niet baten: de entertainer blijft moederziel alleen. Hoe meer werelden hij oproept met zijn digitale hulpje, hoe eenzamer hij lijkt. 

Dat treurige komt waarschijnlijk ook door de uitstraling van sommige van deze Alleinunterhalter. Een zweem van misluktheid hangt om hem heen, een wolk van langvervlogen dromen, een gebrek aan innerlijke en uiterlijke olijkheid die de geslaagde en minder getalenteerde Alleinunterhalter vaak wel heeft. 

Ja, ik weet het, zegt het gezicht van Alexander W. op de poster op de ruit van het restaurant. Van het conservatorium van Craiova naar Hotel “Zur Krone’ (drie sterren). Alexander W., dat was zijn artiestennaam. Zijn eigen naam, waar hij misschien met bijzonder masochisme nog een ironische draai aan had willen gegeven omdat hij zelf ook wel wist dat het eigenlijk crimineel was een talent zo te verkwisten.

Toen ik hem voor het eerst op een poster zag -het moet zo’n 8 jaar geleden zijn geweest- wekte hij al mijn ontroering. Ik geef toe dat ik aangedaan raak bij het ontwaren van mensen met ouderwetse beroepen als scharensliep, schoorsteenveger, draaiorgelman, circusartiest, en dus ‘Alleinunterhalter’. Alexander W. had een Oost-Europees gezicht met scherpe trekken, de ingebakken melancholie van Transnistrië en Moldavië, of andere landen die tussen de wielen van de geschiedenis zijn geraakt. Strak zwart haar. Met een zwarte cape en tandjes zou hij een hele mooie, treurige Dracula neer kunnen zetten. Een glimlach zo flauw dat hij nauwelijks waarneembaar was, waarschijnlijk een poging het de fotograaf naar de zin te maken. Een zachte, aardige man.

Hij had een cello bij zich op die foto. Dat was, zo dacht ik, zijn oorspronkelijke instrument. Ik meende te zien dat hij zich aan dat instrument vastklemde omdat het misschien de laatste verbinding was met zijn oorspronkelijke talent, met de tijd dat hij als veelbelovend gold, dat hij nog verre van een ‘Alleinunterhalter’ in een ver een vreemd land was. De tijd toen zijn moeder zich nog in zijn Moldavische dorp durfde te vertonen. En ja, misschien had die flauwste van aller glimlachen wel te maken het feit dat ze genadiglijk gestorven was voordat hij Alleinunterhalter geworden was.

Ik geef toe dat we deels naar binnen waren gestapt om deel te hebben aan die val. Geen groter vermaak dan leedvermaak. We kwamen voor de Yamaha, niet voor de cello. Net als alle anderen waarschijnlijk. Dikke Duitse paren die zwijgend ‘Haxen’ (het dikke deel van een varkenspoot, rijkelijk omhuld met zwoerd) aten die zo groot waren dat ze elkaar het zicht benamen, wat misschien wel de reden van de bestelling was. Zwitsers met hun afschuwelijk Duits, dat klonk alsof ze koud en hard geworden resten kaasfondue van hun verhemelte probeerden te schrapen. Boven alles uit het gekwetter van drukke Italiaanse gezinnen. 

Daar kwam Alexander W. Bijna ongemerkt zette hij zich achter de Yamaha. Na een paar onbeduidende nummers op de synthesizer pakte hij zijn cello. Wat hij speelde weet ik niet meer, maar het was prachtig. Iets klassieks. Beethoven? Ik weet het niet meer. Ik moest op een gegeven moment vechten tegen mijn tranen. Hij probeerde de mensen nog te verheffen! Maar het waren pareltjes voor de zwijnen. Weinig tot geen reactie. Of moest een lichte rilling van ergernis zijn, een opkijken, alsof er ergens een deur open stond waardoor kou naar binnen kwam. Voorzichtig zette Alexander W. zette de cello weer naast de Yamaha en begon het lied te spelen dat wij allen kennen als ‘Volare’. De mensen waren weer tevreden. Alsof ze van de bediening na drie keer vragen de ketchup hadden gekregen die bij hun maaltijd paste.

Toen we weggingen en langs hem liepen, zei ik ‘Danke’. Hij keek me aan met een treurige glimlach. ‘Danke,’ zei hij.

De volgende avond zagen we een vrolijkere collega aan het werk in restaurant ‘Batz’nhäusl’. Het was ‘der Rudi’. Met zijn kleine, dikke figuur en zijn immer goede humeur leek der Rudi wel enigszins op Piet Bambergen, de onverwoestbare Nederlandse oerburger.

Sommige etablissementen veranderen mee met de tijd. De Ritter Oswald Stube bijvoorbeeld. Vroeger een kelder met brokkelige gewelven, oude biervaten en rammelende harnassen. Nu omgetoverd tot een lounge-café met steigerhouten banken en open keuken. Uit de boxen kwam een dreunende beat die je eten bijna weer uit je maag omhoogbonkte, zo terug keel in. Verder dat typische gekweel dat gevoel moest suggereren dat er niet was. Dat was de Mariah Kerrie die daar over de moderne gerechten ging.

Niet hier in Baz’nhäusl. Hier hield men vast aan een ouderwetse, eikenhouten menselijkheid. Een eenvoudig restaurant met eenvoudige gerechten. Nothing fancy. Schnitzel met pommes frites. Backhendl. Haxe. Die andere, modernere gelegenheden wilden een omgeving scheppen waarin je succesvol bent of je dat waant. Hier echter is succes niet belangrijk. Hier heb je zelfs geen mislukking nodig om een sukkel te zijn. Hier zijn we allemaal sukkels. Hier is de boodschap: We zijn smurfen. Als je wat slimmer ben dan de rest ben je toch nog steeds een smurf. Een brilsmurf. Niks meer. Als je iets meer geld hebt, dan ben je nog steeds een smurf. Een geldsmurf. En in dat geheel is de Alleinunterhalter de muzieksmurf. Niks minder.

Alles tendeert hier naar een middelmaat: de eigenschappen van de mensen, het eten, de muziek. Daar past Rudi, de Alleinunterhalter perfect in. Hij -de Alleinunterhalter is altijd een man- is de middelmaat die zich verzoend heeft met zijn middelmaat. Hij is aandoenlijk onmodern in die verzoening. Hij had niet die moderne droom van een celebrity worden. Hij is de volstrekte anti-celebrity. 

Toen Rudi was begonnen te spelen moest ik onwillekeurig denken aan die jongen uit ‘The Voice’. Hij had vast in 2005 in een programma €10.000 gewonnen door in de finale een pizza te eten van menstruatiebloed en larven. Daarvan had hij een gitaar en een versterker gekocht en hij was begonnen te oefenen. Tien jaar gepamperde dromen die nooit waren getest door de realiteit, niet aangetast door kritiek van vrienden en familie. Hij was net door de audities en door de voorronden gekomen. Vooral door de tomeloze ambitie die hij uitstraalde. Eigenlijk hadden ze in dat stadium al moeten zeggen: Alleinunterhalter is het hoogste. (Alleinunterhalter is een soort straatmuzikant die binnen mag zitten. En daar tevreden mee is.) Maar daar stond hij te kwelen. En geen stoel draaide zich om. Het was duidelijk. Terug naar hard leren en vakken vullen. De droom was voorbij. Voorbij? Welnee, hij volharde. Het was hún schuld. Ze hadden zich moeten omdraaien. Hij ging in de aanval, uiteindelijk nam hij zelf plaats op de stoel van Roel. 

Dat niet alleen de strijd om het hoogste trede van het podium maar zelfs de slag om het loserdom zo hevig is zegt veel over onze desperate aandachtseconomie. Jankende kandidaten bij het afvalprogramma 'The Biggest Loser': ze zijn niet dik genoeg om mee te mogen doen aan het programma. Ergens wordt een meisje getroost omdat ze niet zo dom is als Britt. Mensen zijn bereid hun reet aan rauwe lappen te rijden in het prikkeldraad om maar de rode lantaarn te mogen dragen in de Tour. Alle positieve talenten zijn ontdekt. Alleen nog de miskenning van het absurde negatieve slag blijft over: "Pas over 100 jaar zal men zien hoe slecht ik was!” 

Maar zelfs daar heeft de gemiddelde Alleinunterhalter geen ambitie voor, hij is juist verzoend met zijn middelmatigheid in alle richtingen. Op zijn gevel staat al 40 jaar in grote neonletters: “Wegens gebrek aan succes geprolongeerd.” 

Na Rudi’s eerste nummer klonk een verlaat handgeklap, een beleefdheid met extreme vertraging. Maar hij incasseerde het alsof hij triomfen vierde in de Scala van Milaan. Als hij een ego had, was hij al dood. De ‘Alleinunterhalter’ moet zich tevreden stellen met het dunste applaus ter wereld. Maar hij overleeft er op. Als een rendier weet hij te midden van die eindeloze koude sneeuwvlakten van het winterseizoen een minimaal stukje groen korstmos met zijn hoeven op te schrapen. Der Rudi is zo’n rendier. Na 40 jaar in het vak nog vrolijk. Misschien omdat hij met pensioen ging.

Rudi speelde ook veel Duitse muziek. Volkseigen muziek is eigenlijk te eigen om als strikte Alleinunterhalter-muziek te gelden. Want de Alleinunterhalter speelt, zoals gezegd, idealiter de ketchup onder de muzieksoorten. Hierbij vergeleken is liftmuziek een spectaculaire traktatie. 

Naderhand kwam der Rudi nog bij onze tafel. “Hots euch g’gefalla?” vroeg hij in dat typische Oostenrijk dat geen taal is, ook geen dialect, maar een ondefinieerbaar mondspoelen dat ooit in het vroege pleistoceen is ontstaan als een eerste vorm van communicatie tussen mensen en dieren boven de boomgrens. “Ja, sicher,” zeiden we. Ik was de enige die niet loog. Hij liet zich ontvallen dat hij vroeger bekend was geweest. Bekend door zijn onbekendheid misschien? dacht ik, toen ik goedgemutst het pand verliet.

Op de laatste dag van onze vakantie liepen we ’s avonds langs ‘Hotel zur Krone’. Ik verwachtte nog eens het melancholieke gezicht van Alexander W. te zien. Maar zijn poster was vervangen door een andere. Er stond: ’Ervin Romano, International Pianist und Alleinunterhalter.’ (In wezen is Daniel Barenboim niets anders.) Alexander W. was dus weg. Had hij het gewoon opgegeven en was hij teruggaan naar Transnistrië, Moldavië, Roemenië of Rusland? Was hij met pensioen en zat hij ergens in Oostenrijk in een tehuis voor Alleinunterhalter? Of was hij vertrokken om nog eenmaal zijn talent en roeping te volgen?

We besloten naar binnen te gaan.

Aan zijn opvolger was te zien dat de meesten geen Alleinunterhalter worden uit vrije keus. Je wordt het omdat je vervloekt bent. Want je hebt een talent. Maar het is zo klein dat je er nauwelijks van kunt leven en niemand er veel bewondering voor heeft. Je zou willen dat je het niet had gehad. Hoe anders zou je leven niet verlopen als je niet Alleinunterhalter was geworden. Je moeder bracht je naar de muziekschool. Dat had ze nooit moeten doen.

Zijn spel was lui, de Yamaha volledig voorgeprogrammeerd. Het leek wel alsof hij clavascribo speelde: rood, groen, geel; hij raakte maar drie toetsen aan. Ik dacht: De tijd van de grote Alleinunterhalter is voorbij.

Ik keek om me heen. Weer veel gezinnen met jonge kinderen, die tijdens het eten allemaal op hun telefoon staarden. Ik dacht aan de bijzondere ervaring van ‘The King’s Speech’. Daar zaten we: een zaal vol doorgewinterde individualisten. Maar zoals we samen lachten en een traantje wegpinkten bij die film waren we een levend organisme, een ademend collectief. Wij werden een soort orkest; de film wist, als een goede dirigent, het beste uit ons te halen. Ik dacht opeens aan het journaal van gisteren. Daar zagen we een bioscoopzaal vol mensen met een Virtual Reality-bril op. Een jonge man vertelde enthousiast dat dit de toekomst was. Een toekomst waarin we, net als de kinderen die tijdens de maaltijd naar hun telefoon staren, allemaal Alleinunterhalter zullen zijn. Dat leek me pas echt treurig. 



De 'Alleinunterhalter'.


Toerisme is wat de wereld doet draaien. En toerisme is entertainment. Entertainer zijn is ons aller bestemming. Over 20 jaar dragen wij pofbroeken en klompen, boeten vissersnetten aan de kade en roken we stenen pijpjes. ‘Ni hao’, zeggen we vrolijk.

Zo verbaast het niet dat het hele wintersportdorp S. in Tirol nu al geheel bestaat uit entertainers. Het goedgebekte en beleefde winkelpersoneel dat zowel de opgeföhnde bontmanteldame uit München als de Hollander in het oranje ski-jack met de voorversleten jeans feilloos naar de duurste spullen weet te loodsen. Het baliepersoneel van de hotels dat meeleeft met de volslagen onbeduidende voorvallen uit het leven van de vrouw van Herr Doktor Görre, die daarom Frau Doktor Görre heet. Met vriendelijke glimlach laat men weten dat het piepen van de saunadeur met onmiddelijke omgang opgeheven zal worden. De bediening in de hotels die met gemaakt zwierige gebaren tegelijk met de fles mineraalwater een versleten grap presenteert: “Und Naturchampagne fur die Damen.” ’s Avonds na het eten spelen: ’Die Gabi und der Schorsch’. ‘Die Gaby’ is een wonderschone Garbo in Dirndl-kostuum die zich omhoog probeert te werken uit de echoput van een verkeerd afgestelde microfoon, wat niet makkelijk is met een Alprazolam, twee bètablokkers en een fikse scheut Tia Maria op. Ze produceert een taal die slechts met de allergrootste inspanning als Engels te herkennen is. Wat er zo uit de echoput komt, kunnen we meestal slechts ver nadat het lied is afgelopen terugbrengen tot iets dat ons bekend voorkomt. Soms zeg ik dagen later tegen reisgenoot P.: “Was dat nou ‘Yesterday’?” Het was alweer eergisteren. 

En dan zijn er natuurlijk de echte, de professionele entertainers. Je ziet ze op de plakkaten in het dorp. Een bonte stoet van onehitwonders, comeback grandpas en songfestival-has-beens. Zij vertegenwoordigen een bijzondere vorm van vergeten zijn. Bij hun opkomst op het podium moeten ze altijd hun lange, lange afwezigheid verdisconteren. Ze moeten het publiek de tijd geven hun bestaan weer uit de zanderige oceaanbodem van het geheugen omhoog te woelen. Minuten gaan voorbij, gedurende welke het publiek denkt: Ja, verdomd, Al Romano en Sabina Power. Of is het nou: Al Bino en Sabina Romano? Maar het is: Al Bano en Romina Power. Ah, bestaan die nog? Leuk is dat, optreden voor mensen die denken dat je al twintig jaar dood bent. En in wezen ben je dat ook in de aandachtseconomie: je bent altijd langer vergeten dan herinnerd. Ik las later dat ze in 1999 waren gescheiden, maar toch in 2013 weer samen waren gekomen om te toeren. Professioneel. En natuurlijk: Alles beter dan toeren in de Eifel. Maar dat is alleen weggelegd voor degenen die echt dood zijn.

Maar er is een soort entertainer dat altijd mijn bijzondere aandacht heeft: degene die men in Oostenrijk de ‘Alleinunterhalter’ noemt.

Het woord alleen al doet me bijna de tranen in de ogen springen. Alleen-entertainer. Is er beroep in de wereld dat ‘alleen’ in zijn omschrijving heeft staan? Is er een kind in de wereld is dat op de vraag “Wat wil je worden?”, zou zeggen: ‘Alleinunterhalter’. Zelfs kinderen begrijpen dat. 

Entertainer is al erg, maar dan alleen-entertainer. Entertainer zijn is al een waagstuk. Je verschijnt voor de mensen en je zult hen gaan entertainen. Sommigen zetten zich schrap. Dat zullen we nog wel eens zien! In een theater is het al moeilijk. En daar hebben mensen dan nog speciaal een kaartje voor je gekocht. Wat de entertainer toch verzekert van een minimum aan welwillendheid.

Maar in een hotel-restaurant spelen voor mensen met lege (honger!) of volle magen (gaap!) is het eindeloos veel moeilijker. Toch speelt de Alleinunterhalter daar avond na avond. Voor een publiek dat in het meest gunstige geval onverschillig is. Sommige mensen uit het plubiek raken dronken en denken dat zij de entertainer zijn. De stemming kan dan ronduit vijandig worden. Het lijkt mij het moeilijkste beroep in de hele wereld. 

Bij binnenkomst in de restaurants zie je het symbool van zijn eenzaamheid al staan: de strijkplank met de Yamaha-synthesizer. Ik geef toe dat het ook een kwestie van taal is. In het Engels zou de Alleinunterhalter waarschijnlijk een ‘one-man-band’ heten. Dat klinkt toch gelijk al heel wat vrolijker. Je ziet een inventief, olijk iemand voor je, met een drum op zijn rug die hij middels een touw met zijn rechtervoet bedient. Maar het Duits koos anders. Het was waarschijnlijk positief bedoeld. Wat knap dat hij dat allemaal alleen kan. Wat knap dat hij een heel orkest uit die synthesizer haalt: violen, cello’s, piano’s, panfluiten. Maar dat mag niet baten: de entertainer blijft moederziel alleen. Hoe meer werelden hij oproept met zijn digitale hulpje, hoe eenzamer hij lijkt. 

Dat treurige komt waarschijnlijk ook door de uitstraling van sommige van deze Alleinunterhalter. Een zweem van misluktheid hangt om hem heen, een wolk van langvervlogen dromen, een gebrek aan innerlijke en uiterlijke olijkheid die de geslaagde en minder getalenteerde Alleinunterhalter vaak wel heeft. 

Ja, ik weet het, zegt het gezicht van Alexander W. op de poster op de ruit van het restaurant. Van het conservatorium van Craiova naar Hotel “Zur Krone’ (drie sterren). Alexander W., dat was zijn artiestennaam. Zijn eigen naam, waar hij misschien met bijzonder masochisme nog een ironische draai aan had willen gegeven omdat hij zelf ook wel wist dat het eigenlijk crimineel was een talent zo te verkwisten.

Toen ik hem voor het eerst op een poster zag -het moet zo’n 8 jaar geleden zijn geweest- wekte hij al mijn ontroering. Ik geef toe dat ik aangedaan raak bij het ontwaren van mensen met ouderwetse beroepen als scharensliep, schoorsteenveger, draaiorgelman, circusartiest, en dus ‘Alleinunterhalter’. Alexander W. had een Oost-Europees gezicht met scherpe trekken, de ingebakken melancholie van Transnistrië en Moldavië, of andere landen die tussen de wielen van de geschiedenis zijn geraakt. Strak zwart haar. Met een zwarte cape en tandjes zou hij een hele mooie, treurige Dracula neer kunnen zetten. Een glimlach zo flauw dat hij nauwelijks waarneembaar was, waarschijnlijk een poging het de fotograaf naar de zin te maken. Een zachte, aardige man.

Hij had een cello bij zich op die foto. Dat was, zo dacht ik, zijn oorspronkelijke instrument. Ik meende te zien dat hij zich aan dat instrument vastklemde omdat het misschien de laatste verbinding was met zijn oorspronkelijke talent, met de tijd dat hij als veelbelovend gold, dat hij nog verre van een ‘Alleinunterhalter’ in een ver een vreemd land was. De tijd toen zijn moeder zich nog in zijn Moldavische dorp durfde te vertonen. En ja, misschien had die flauwste van aller glimlachen wel te maken het feit dat ze genadiglijk gestorven was voordat hij Alleinunterhalter geworden was.

Ik geef toe dat we deels naar binnen waren gestapt om deel te hebben aan die val. Geen groter vermaak dan leedvermaak. We kwamen voor de Yamaha, niet voor de cello. Net als alle anderen waarschijnlijk. Dikke Duitse paren die zwijgend ‘Haxen’ (het dikke deel van een varkenspoot, rijkelijk omhuld met zwoerd) aten die zo groot waren dat ze elkaar het zicht benamen, wat misschien wel de reden van de bestelling was. Zwitsers met hun afschuwelijk Duits, dat klonk alsof ze koud en hard geworden resten kaasfondue van hun verhemelte probeerden te schrapen. Boven alles uit het gekwetter van drukke Italiaanse gezinnen. 

Daar kwam Alexander W. Bijna ongemerkt zette hij zich achter de Yamaha. Na een paar onbeduidende nummers op de synthesizer pakte hij zijn cello. Wat hij speelde weet ik niet meer, maar het was prachtig. Iets klassieks. Beethoven? Ik weet het niet meer. Ik moest op een gegeven moment vechten tegen mijn tranen. Hij probeerde de mensen nog te verheffen! Maar het waren pareltjes voor de zwijnen. Weinig tot geen reactie. Of moest een lichte rilling van ergernis zijn, een opkijken, alsof er ergens een deur open stond waardoor kou naar binnen kwam. Voorzichtig zette Alexander W. zette de cello weer naast de Yamaha en begon het lied te spelen dat wij allen kennen als ‘Volare’. De mensen waren weer tevreden. Alsof ze van de bediening na drie keer vragen de ketchup hadden gekregen die bij hun maaltijd paste.

Toen we weggingen en langs hem liepen, zei ik ‘Danke’. Hij keek me aan met een treurige glimlach. ‘Danke,’ zei hij.

De volgende avond zagen we een vrolijkere collega aan het werk in restaurant ‘Batz’nhäusl’. Het was ‘der Rudi’. Met zijn kleine, dikke figuur en zijn immer goede humeur leek der Rudi wel enigszins op Piet Bambergen, de onverwoestbare Nederlandse oerburger.

Sommige etablissementen veranderen mee met de tijd. De Ritter Oswald Stube bijvoorbeeld. Vroeger een kelder met brokkelige gewelven, oude biervaten en rammelende harnassen. Nu omgetoverd tot een lounge-café met steigerhouten banken en open keuken. Uit de boxen kwam een dreunende beat die je eten bijna weer uit je maag omhoogbonkte, zo terug keel in. Verder dat typische gekweel dat gevoel moest suggereren dat er niet was. Dat was de Mariah Kerrie die daar over de moderne gerechten ging.

Niet hier in Baz’nhäusl. Hier hield men vast aan een ouderwetse, eikenhouten menselijkheid. Een eenvoudig restaurant met eenvoudige gerechten. Nothing fancy. Schnitzel met pommes frites. Backhendl. Haxe. Die andere, modernere gelegenheden wilden een omgeving scheppen waarin je succesvol bent of je dat waant. Hier echter is succes niet belangrijk. Hier heb je zelfs geen mislukking nodig om een sukkel te zijn. Hier zijn we allemaal sukkels. Hier is de boodschap: We zijn smurfen. Als je wat slimmer ben dan de rest ben je toch nog steeds een smurf. Een brilsmurf. Niks meer. Als je iets meer geld hebt, dan ben je nog steeds een smurf. Een geldsmurf. En in dat geheel is de Alleinunterhalter de muzieksmurf. Niks minder.

Alles tendeert hier naar een middelmaat: de eigenschappen van de mensen, het eten, de muziek. Daar past Rudi, de Alleinunterhalter perfect in. Hij -de Alleinunterhalter is altijd een man- is de middelmaat die zich verzoend heeft met zijn middelmaat. Hij is aandoenlijk onmodern in die verzoening. Hij had niet die moderne droom van een celebrity worden. Hij is de volstrekte anti-celebrity. 

Toen Rudi was begonnen te spelen moest ik onwillekeurig denken aan die jongen uit ‘The Voice’. Hij had vast in 2005 in een programma €10.000 gewonnen door in de finale een pizza te eten van menstruatiebloed en larven. Daarvan had hij een gitaar en een versterker gekocht en hij was begonnen te oefenen. Tien jaar gepamperde dromen die nooit waren getest door de realiteit, niet aangetast door kritiek van vrienden en familie. Hij was net door de audities en door de voorronden gekomen. Vooral door de tomeloze ambitie die hij uitstraalde. Eigenlijk hadden ze in dat stadium al moeten zeggen: Alleinunterhalter is het hoogste. (Alleinunterhalter is een soort straatmuzikant die binnen mag zitten. En daar tevreden mee is.) Maar daar stond hij te kwelen. En geen stoel draaide zich om. Het was duidelijk. Terug naar hard leren en vakken vullen. De droom was voorbij. Voorbij? Welnee, hij volharde. Het was hún schuld. Ze hadden zich moeten omdraaien. Hij ging in de aanval, uiteindelijk nam hij zelf plaats op de stoel van Roel. 

Dat niet alleen de strijd om het hoogste trede van het podium maar zelfs de slag om het loserdom zo hevig is zegt veel over onze desperate aandachtseconomie. Jankende kandidaten bij het afvalprogramma 'The Biggest Loser': ze zijn niet dik genoeg om mee te mogen doen aan het programma. Ergens wordt een meisje getroost omdat ze niet zo dom is als Britt. Mensen zijn bereid hun reet aan rauwe lappen te rijden in het prikkeldraad om maar de rode lantaarn te mogen dragen in de Tour. Alle positieve talenten zijn ontdekt. Alleen nog de miskenning van het absurde negatieve slag blijft over: "Pas over 100 jaar zal men zien hoe slecht ik was!” 

Maar zelfs daar heeft de gemiddelde Alleinunterhalter geen ambitie voor, hij is juist verzoend met zijn middelmatigheid in alle richtingen. Op zijn gevel staat al 40 jaar in grote neonletters: “Wegens gebrek aan succes geprolongeerd.” 

Na Rudi’s eerste nummer klonk een verlaat handgeklap, een beleefdheid met extreme vertraging. Maar hij incasseerde het alsof hij triomfen vierde in de Scala van Milaan. Als hij een ego had, was hij al dood. De ‘Alleinunterhalter’ moet zich tevreden stellen met het dunste applaus ter wereld. Maar hij overleeft er op. Als een rendier weet hij te midden van die eindeloze koude sneeuwvlakten van het winterseizoen een minimaal stukje groen korstmos met zijn hoeven op te schrapen. Der Rudi is zo’n rendier. Na 40 jaar in het vak nog vrolijk. Misschien omdat hij met pensioen ging.

Rudi speelde ook veel Duitse muziek. Volkseigen muziek is eigenlijk te eigen om als strikte Alleinunterhalter-muziek te gelden. Want de Alleinunterhalter speelt, zoals gezegd, idealiter de ketchup onder de muzieksoorten. Hierbij vergeleken is liftmuziek een spectaculaire traktatie. 

Naderhand kwam der Rudi nog bij onze tafel. “Hots euch g’gefalla?” vroeg hij in dat typische Oostenrijk dat geen taal is, ook geen dialect, maar een ondefinieerbaar mondspoelen dat ooit in het vroege pleistoceen is ontstaan als een eerste vorm van communicatie tussen mensen en dieren boven de boomgrens. “Ja, sicher,” zeiden we. Ik was de enige die niet loog. Hij liet zich ontvallen dat hij vroeger bekend was geweest. Bekend door zijn onbekendheid misschien? dacht ik, toen ik goedgemutst het pand verliet.

Op de laatste dag van onze vakantie liepen we ’s avonds langs ‘Hotel zur Krone’. Ik verwachtte nog eens het melancholieke gezicht van Alexander W. te zien. Maar zijn poster was vervangen door een andere. Er stond: ’Ervin Romano, International Pianist und Alleinunterhalter.’ (In wezen is Daniel Barenboim niets anders.) Alexander W. was dus weg. Had hij het gewoon opgegeven en was hij teruggaan naar Transnistrië, Moldavië, Roemenië of Rusland? Was hij met pensioen en zat hij ergens in Oostenrijk in een tehuis voor Alleinunterhalter? Of was hij vertrokken om nog eenmaal zijn talent en roeping te volgen?

We besloten naar binnen te gaan.

Aan zijn opvolger was te zien dat de meesten geen Alleinunterhalter worden uit vrije keus. Je wordt het omdat je vervloekt bent. Want je hebt een talent. Maar het is zo klein dat je er nauwelijks van kunt leven en niemand er veel bewondering voor heeft. Je zou willen dat je het niet had gehad. Hoe anders zou je leven niet verlopen als je niet Alleinunterhalter was geworden. Je moeder bracht je naar de muziekschool. Dat had ze nooit moeten doen.

Zijn spel was lui, de Yamaha volledig voorgeprogrammeerd. Het leek wel alsof hij clavascribo speelde: rood, groen, geel; hij raakte maar drie toetsen aan. Ik dacht: De tijd van de grote Alleinunterhalter is voorbij.

Ik keek om me heen. Weer veel gezinnen met jonge kinderen, die tijdens het eten allemaal op hun telefoon staarden. Ik dacht aan de bijzondere ervaring van ‘The King’s Speech’. Daar zaten we: een zaal vol doorgewinterde individualisten. Maar zoals we samen lachten en een traantje wegpinkten bij die film waren we een levend organisme, een ademend collectief. Wij werden een soort orkest; de film wist, als een goede dirigent, het beste uit ons te halen. Ik dacht opeens aan het journaal van gisteren. Daar zagen we een bioscoopzaal vol mensen met een Virtual Reality-bril op. Een jonge man vertelde enthousiast dat dit de toekomst was. Een toekomst waarin we, net als de kinderen die tijdens de maaltijd naar hun telefoon staren, allemaal Alleinunterhalter zullen zijn. Dat leek me pas echt treurig. 



vrijdag 29 januari 2016

Bericht uit Griekenland.




Vandaag, 1 januari 2016, is het net als gisteren slecht weer op Evia, soms sneeuwt het zelfs. Dat is niet heel erg, want we hebben al een hele week zon gehad, we vragen niet het onmogelijke. Evia is een eiland voor de kust van Attica, na Kreta het grootste van Griekenland. Het is merkwaardig ontoeristisch, hoewel erg mooi. Er is genoeg te doen: kloven, stranden, baaien, Venetiaanse en Turkse forten. Maar misschien dachten de bewoners daar anders over, want er wordt vermeld dat ze eeuwen geleden al met heel veel schepen naar Troje gingen om daar eens lekker oorlog te voeren. Vroeger was er wel toerisme: het heette oorlog. De temperatuur overdag is in twee dagen van 20 naar 4 graden gezakt (-1 ’s nachts) en toen ik de ezel Padmini vanmorgen voerde, sneeuwde het zelfs. Net als vorig jaar, toen we de ene dag in Nauplion nog in de volle zon liepen en de volgende dag bij Mycene bijna winterbanden onder moesten doen omdat het sneeuwde en godvergeten koud was. We blijven dus maar binnen en doen de haard aan. Ik ken inmiddels het Griekse woord voor aanmaakblokjes (Προσανάματα) uit mijn hoofd, waardoor ze in de winkel nu denken dat ik de taal spreek. Schuimkoppen op de zee, Attica is aan de overkant niet te zien. Voor het eerst is het uitzicht zoals thuis: grijs, wit en flets, verdund lichtblauw in plaats van diepdonkerblauw, ultramarijn en ozonblauw en Kongoblauw en hemelsblauw, o, alle kleuren blauw. Een fourwheeldrive Toyota rijdt met een aanhanger vol olijfbomentakken over het weggetje tegenover ons huis; de bladeren van de takken zijn voor de schapen. De wind huilt om het huis, de ramen piepen in hun hengsels. Het vuur (Φωτιά) in de haard komt niet echt op gang, het sist kwaadaardig en brengt slechts rook voort: te veel nat hout. Het wordt nu waarschijnlijk toch ook eindelijk echt winter in Griekenland. Tot nu toe was die hier net als thuis lang uitgebleven. De heuvels zijn groen, terwijl ze grauw en kaal hadden moeten zijn. In onze tuin bloeit zelfs een tomaat, hij is rood en kan zo geoogst worden. Mijn nieuwe Griekse roman: ‘Tomaten in december’ komt binnenkort uit.



Maar de hele eerste week begonnen we de dag met een heerlijk volzonnig ontbijtje buiten op het terras en zicht op de heuvels, de eilanden en de zee. We konden de schrapende tred van een ezelfhoef op een stenig, distelig pad horen, de belletjes en het geblaat van een schapenkudde tussen de olijfbomen; we snoven de geur van lavendel op; bewonderden de blauwe lucht zonder een enkele wolk en het landschap van bergen achter de donkerblauwe zee, dat naar de horizon toe telkens een tikje schimmiger, lichter, ijler werd, als een supergeslaagde kijkdoos. Ja, de zee, altijd de zee. De zee rond Griekenland is de mooiste zee. Ik zei tegen Pauline: Ik zie geen bootjes, hoe kan dat? En dan kom je er langzaam achter dat bijna alle fenomenen hier crisisgerelateerd zijn. De logica van de crisis. Er zit belasting op boten, je betaalt per maand, in de winter varen ze dan niet, daarom zie je geen bootjes op de zee. Je ziet veel kleine auto's, weinig luxeauto’s zoals Mercedessen en zo, omdat er een belasting op luxe auto's is gekomen. Toen ik er op lette, zag ik ook veel auto's zonder nummerborden: 20% van de autobezitters heeft volgens onze huisbaas Eric zijn nummerbord voorlopig ingeleverd en laat de auto in de garage staan, in afwachting van betere tijden. Er is een belasting op heating oil, dus daarom zie je pick-ups met ladingen hout rond rijden. Mensen gaan weer olijven oogsten. Etcetera. Na het ontbijt even lezen in de zon aan de zijkant van het huis en dan nemen we de 4wheeldrive Suziku Vitara om naar een mooie plek te gaan, zoals de kloof van Dimitris. Die 4wheeldrive heb je ook echt nodig want de wegen zijn steil en slecht, vol gaten. Wel zie je grote, nieuwe, niet afgemaakte wegen die geen enkel doel dienen maar met ruim beschikbaar Europees geld werden aangelegd in een heerlijk eentweedrietje tussen grote Franse en Duitse bedrijven, corrupte politici in Athene en plaatselijke bestuurders. Ze hadden natuurlijk nooit in de euro toegelaten morgen worden. Ze hadden het ook niet moeten willen. Psychologisch misschien te begrijpen van alle partijen -was Europa hier niet ontstaan?- maar praktisch gezien een fatale misser. De vooruitgang willen ook. Cuba moet ook niet al zijn Amerikaanse oldtimers vervangen door Opel Astra's en Dacia Dusters en Aziatische Hoedatso's. Maar de fout is al veel eerder gemaakt. Ze hadden zo moeten blijven als ze in 1959 waren. Met ezels en kaïks en witte woningen met blauwe houten deuren en rode dakpannen. De voornaamste bron is toch toerisme, dat had je toen al kunnen zien. Uit het vacant worden van de grote waarden, ontstaat de waarde van de grote vakantie. Maar ze wilden per sé modern zijn, wit slobberbrood eten, cappuccino slurpen uit halveliterbekers en dik worden. Hybris! Gij had het paradijs in uwe handen, maar gij hebt het verkwanseld voor een stofzuiger met automatisch  stekkeroprolmechanisme en koffiezetmachine met dubbelzijdig druppelstopsysteem. Aanschouwt thans hun helse val...



Tijdens de autorit genieten we van de heerlijke uitzichten die het landschap biedt. Hebben we daar genoeg van, dan doen we een vissersplaatsje aan, waar we in de haven door zo’n onverstoorbaar Grieks baasje tzatziki, tomaten-komkommersalade, patatten en brood laten klaarmaken. Lekker eenvoudig alles. Dat is het fijne van Griekenland:  een salade is gewoon een salade, een kraan is gewoon een kraan, en een boot is gewoon een boot. Waar zelfs een tussendoortje van de Broodzaak op de stations in Nederland al minstens een boule Thaise biokip met honingyoghurtmuntsaus en Cypriotische veldsla is, alsof het indruk moeten maken op John Torode en Greg Wallace van 'Masterchef', komt de eenvoud van een salade met tomaat, komkommer, ui, olijf en olijfolie weldadig over. De kraan van het zaakje draai je op duidelijke wijze open en dicht, het is niet een postmodern raadsel, waar je een half uur je handen onder heen en weer zwaait om het infrarood-mechanisme te activeren en op alle mogelijke manieren op klopt zonder er ook maar een druppel water aan te ontlokken. De boot in de haven is een boot, een houten ding met een hondenhok er op tegen het hondenweer, het is niet een boot die is belast met de moderne taak precies uit te drukken wie en wat jij bent. Daar komt het oude baasje met het eten. Een loflied op Griekenland is vanzelfsprekend een loflied op oude Griekse baasjes. Zo'n baasje heeft dan een mini Mini-Market met twee benzinepompjes ervoor. Hij hanteert zelf de benzineslang, hangt hem in de tank en loopt dan tegen de banden schoppend rond de auto, en vervolgens pompt hij ze allemaal op tot ze weer perfect op spanning zijn. In een andere plaats had Pauline de auto op een flauwe helling geparkeerd maar was vergeten de handrem er op te zetten. Toen we terug kwamen lag er onder elk van de voorwielen een steen. Dat was vast ook zo'n oud baasje geweest. Wat er van het land moet worden als deze oude baasjes weg zijn, geen idee. Maar dit is de plaats waar je, zoals Joke Hermsen beschrijft, vlucht voor de verpletterende Chronos, de steeds sneller tikkende Westerse productietijd, die lichaam en geest kapot tikt, als je er niet af en toe op uit trekt om op dit soort langzamere plaatsen bij te komen. Wat betreft de tijd zou er parallel aan een nieuwe opdeling van de Euro in Neuro en Zeuro (noordelijke en zuidelijke Euro) een noordelijk Chronos-Europa en een zuidelijk Kairos-Europa moeten komen, waarbij de landen in de laatste zone gesubsidieerd zouden moeten worden om alles zo langzaam te houden als maar kan, min of meer vrijgesteld van de ratrace. Want dat kunnen ze toch niet. Om dat verduidelijken wees huisbaas Eric op de ezel Padmini die we verzorgen en zei in zijn zangerige Franse Engels: “You cannot turn a donkíe into a racehórse.” En zo is het.



Nog een wandeling langs het strand en dan naar huis om de aan onze zorgen toevertrouwde bovengenoemde lieve ezel te voederen. Padmini: ’The one who sits on the Lotus’. Wel: ‘The one who shits on the Lotus’, misschien? Of is het iPadMini? Nee, het eerste toch: huisbaas Eric, een avontuurlijk ingestelde Fransman is met zijn Libanees-Zwitserse-Engelse vrouw veel naar India geweest om uiteindelijk hier gesetteld te raken. Als dit huis bezet is door huurders wonen ze in een dorpje verderop. Een dorp dat door de crisis snel verandert. Mensen uit Athene hebben hun huis daar verkocht en zijn in hun tweede huis hier op het eiland gaan wonen. Jonge mensen zijn naar het buitenland verdwenen. (Komen af en toe terug voor de vakantie: de vlucht van Amsterdam naar Athene zat vol jonge Grieken die geëmigreerd waren.) Mensen met kwalificaties verdwijnen: de gynaecoloog van Karystos, een wat groter plaats, verdiende nog maar €1.400 per maand, te weinig om zijn gezin van te onderhouden; hij vertrok naar Duitsland, verdient daar minstens vier keer zoveel. Een gezin met twee werkende ouders verdient niet genoeg: elke maand komen ze €300 dichter bij hun kredietlimiet van €5.000, en dan is het afgelopen. Huisbaas Eric heeft geen idee hoe de mensen hier in hun levensonderhoud zouden moeten voorzien.



De avond levert Bijbelse taferelen op: een kudde schapen tinkebelt tussen de olijvenbossen aan het hek van ons land voorbij. Reizen is meestal: te laat komen. De mooie oude Duitse steden zijn verdwenen; de originele skyscrapers van New York, degenen die leken op een door een reuzenhand uiteengetrokken Parijs gemeentehuis zijn weg, een vrijwillig Dresden. Hier kan je soms het idee hebben dat je nog hetzelfde ziet als mensen van voorbije eeuwen, want aan de zee valt minder te verklooien. (Hoewel de geiten, de grootste knabbelaars van de wereldgeschiedenis, op veel plaatsen wel alle klassieke Griekse bossen hebben weggeknaagd.) Dan is de avond definitief gevallen en breken we de ouzo-fles aan. Dat wil zeggen: ik breek de fles ouzo aan, Pauline drinkt thee. Daarbij: olijven, brood en feta. Ik lees ‘De Grieken zijn geen goden’, een heerlijk reisboek uit 1959 van A. den Doolaard. (Gek dat me nu pas na al die jaren te binnen schiet dan den Doolaard natuurlijk zoiets betekent als de Zwerver.) Hij schrijft: "Voor hen die hier wonen is het leven hard. Ik kan dit eiland na een week verlaten, de tijd die verloopt tussen twee bootlandingen. Indien ik er mijn hele leven moest doorbrengen, zou ik na een paar jaar waarschijnlijk krankzinnig worden. Nu kan ik dit paradijs met mij meedragen, om er in gedachten naar te vluchten wanneer de cacofonische ingewikkeldheid van het leven in een met mensen volgepropt land mij te veel wordt. Waar ik ga, draag ik een onzichtbare wijkplaats met mij mee: een burcht, ombliksemd door zon en water, op een geurende berghelling die tot in de oneindigheid reikt.” Hij was dus in Griekenland in 1959, toen was ik net geboren.

Overmorgen gaan we weer naar huis. Als ik nog langer zou blijven dan weet ik dat het 'Terschelling-moment' weer zal komen. Als ik daas en rozig van zonnezoentjes temidden van de rustige straatjes van West-Terschelling loop in afwachting van de langzame boot. Als ik met Van the Man meezing: "I've been living in another country/ That operates along entirely different lines/ Got to go back/ For the healing go on with the dreaming." Als ik de mensen rustig aankijk en hen vriendelijk toeknik en een kort moment wankel op mijn benen als ik besef dat zij net zo zijn als ik en ik ben als zij en dat ons doen alsof dat niet is zo alleen voortkomt uit angst en dat wat wij leven noemen alleen maar tegensturen is. Andere diepere inzichten flitsen opeens voorbij. 'Je hoeft alleen maar te accepteren dat je geaccepteerd wordt'. Dan komt een kleine, donkere wolk een moment voor de zon  te staan en verduistert de straat. De inzichten zijn weer weg, ze vervliegen met de schreeuw van een meeuw. De boot loeit in de haven. Het is tijd om terug te gaan naar het vasteland.



En ook dat moment van zelfverlies door zon en zee trof ik aan bij den Doolaard: "Zo stond ik daar, roerloos saamgegroeid met de eeuwigheid; rond mijn voeten schuimde de zee, de hemel was mijn helm en de zon mijn oog. Er was geen ‘ik’ meer; heel mijn ingewikkeld wezen, met al zijn streven en trachten, haat en liefde, was teloorgegaan in de eenvoud der vier oer-elementen. Voor sommigen moge dit persoonlijkheidsverlies een ondragelijke schrik zijn; voor mij is het de simpelste vorm van geluk."

"Alleen op een schaars bevolkt Grieks eiland in de Aegaeische Zee, klein genoeg om te overzien, groot genoeg om leegte te laten tussen de dorpen, kan men alleen zijn met de eeuwigheid en toch binnen roepbereik blijven van mensen. Deze eeuwigheid is er geen verpletterend dreigement, zoals in het hooggebergte; maar uit mededogen met onze menselijke kleinheid maakt ze zich kenbaar als een wij de vrede die ons verstand te boven gaat; als een vleugelslag, die ons even doet huiveren en waaronder we ons dan geborgen voelen.”


Maar we moeten alweer huiswaarts.De rustige energie die gloeit in mijn hoofd zal voor enkele dagen nog als een zonnepaneel mijn lichaam van warmte kunnen voorzien in een kouder klimaat. De langeafstandsblik, kalm door de aanblik van vaste lijnen zal me op Leiden of Utrecht CS even als een boertje van buut'n vol onbegrip stil doen staan en het gewoel voor gekte verslijten. Maar de warmte koelt snel af, het zonnepaneel geeft aan: leeg. De blik wordt weer een grotestadbslik, een millisecondenscanner van mannen en vrouwen en hun kleren en dingen die je kunt kopen, de blik die om aandacht vecht, als een tv-scherm met zes beeldjes per seconden dat aangeeft: ik ben ik en wie ben jij dat je mij. En na nog een dag sta ik met de abrupte nekbewegingen van een gestresste stationsduif alweer op één poot te breakdancen in het kontje van een kouwe kroket. Zoals altijd. Kwaad op die klote NS, kwaad om dat mens van de Broodzaak met haar "Wilt u er ook 2 Lions bij voor 1 euro?", woedend om een Twitter-mening, woedend om iemand die voordrong op de roltrap, woedend op de koude regen en de tegenwind.

Den Doolaard besluit het boek: "Een eenvoudig maal, lang en lui genoten, in vriendschap en in bezinning op wat er blijvend was in een eeuwig veranderlijke wereld; geluk door een eenvoud, die het denken gemakkelijk maakte; dat was het geschenk van het eeuwige Griekenland, om met ons mee te dragen naar een Europa, dat de slaaf dreigde te worden van tijd en materie." [Athene-Hoenderloo, 1959/1960]

Goed gezien in Hoenderloo, meer dan 55 jaar geleden.

Komend uit een zonnig en helder land, zullen we over twee dagen boven Holland door kilometers vuil afwaswater zakken, om pas op het allerlaatste moment, aangezogen door zompige klei die alles wat zich verheffen wil terug in de blubber trekt, op de platte polder ploffen. Bij de bagageband zullen twee mannen staan. De ene zal zeggen: "Het is net zo lang als het breed is." En de ander: "Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan." We zullen naar buiten lopen en even zullen we daar verloren staan temidden van de reclamekakafonie die van de LED-schermen knalt en dan zullen de Hollandse weergoden met een dronken pislach op onze koppen beginnen te sassen.

O Heer, wil ons de kracht geven ons lot moedig te aanvaarden. Amen.