vrijdag 29 januari 2016

Bericht uit Griekenland.




Vandaag, 1 januari 2016, is het net als gisteren slecht weer op Evia, soms sneeuwt het zelfs. Dat is niet heel erg, want we hebben al een hele week zon gehad, we vragen niet het onmogelijke. Evia is een eiland voor de kust van Attica, na Kreta het grootste van Griekenland. Het is merkwaardig ontoeristisch, hoewel erg mooi. Er is genoeg te doen: kloven, stranden, baaien, Venetiaanse en Turkse forten. Maar misschien dachten de bewoners daar anders over, want er wordt vermeld dat ze eeuwen geleden al met heel veel schepen naar Troje gingen om daar eens lekker oorlog te voeren. Vroeger was er wel toerisme: het heette oorlog. De temperatuur overdag is in twee dagen van 20 naar 4 graden gezakt (-1 ’s nachts) en toen ik de ezel Padmini vanmorgen voerde, sneeuwde het zelfs. Net als vorig jaar, toen we de ene dag in Nauplion nog in de volle zon liepen en de volgende dag bij Mycene bijna winterbanden onder moesten doen omdat het sneeuwde en godvergeten koud was. We blijven dus maar binnen en doen de haard aan. Ik ken inmiddels het Griekse woord voor aanmaakblokjes (Προσανάματα) uit mijn hoofd, waardoor ze in de winkel nu denken dat ik de taal spreek. Schuimkoppen op de zee, Attica is aan de overkant niet te zien. Voor het eerst is het uitzicht zoals thuis: grijs, wit en flets, verdund lichtblauw in plaats van diepdonkerblauw, ultramarijn en ozonblauw en Kongoblauw en hemelsblauw, o, alle kleuren blauw. Een fourwheeldrive Toyota rijdt met een aanhanger vol olijfbomentakken over het weggetje tegenover ons huis; de bladeren van de takken zijn voor de schapen. De wind huilt om het huis, de ramen piepen in hun hengsels. Het vuur (Φωτιά) in de haard komt niet echt op gang, het sist kwaadaardig en brengt slechts rook voort: te veel nat hout. Het wordt nu waarschijnlijk toch ook eindelijk echt winter in Griekenland. Tot nu toe was die hier net als thuis lang uitgebleven. De heuvels zijn groen, terwijl ze grauw en kaal hadden moeten zijn. In onze tuin bloeit zelfs een tomaat, hij is rood en kan zo geoogst worden. Mijn nieuwe Griekse roman: ‘Tomaten in december’ komt binnenkort uit.



Maar de hele eerste week begonnen we de dag met een heerlijk volzonnig ontbijtje buiten op het terras en zicht op de heuvels, de eilanden en de zee. We konden de schrapende tred van een ezelfhoef op een stenig, distelig pad horen, de belletjes en het geblaat van een schapenkudde tussen de olijfbomen; we snoven de geur van lavendel op; bewonderden de blauwe lucht zonder een enkele wolk en het landschap van bergen achter de donkerblauwe zee, dat naar de horizon toe telkens een tikje schimmiger, lichter, ijler werd, als een supergeslaagde kijkdoos. Ja, de zee, altijd de zee. De zee rond Griekenland is de mooiste zee. Ik zei tegen Pauline: Ik zie geen bootjes, hoe kan dat? En dan kom je er langzaam achter dat bijna alle fenomenen hier crisisgerelateerd zijn. De logica van de crisis. Er zit belasting op boten, je betaalt per maand, in de winter varen ze dan niet, daarom zie je geen bootjes op de zee. Je ziet veel kleine auto's, weinig luxeauto’s zoals Mercedessen en zo, omdat er een belasting op luxe auto's is gekomen. Toen ik er op lette, zag ik ook veel auto's zonder nummerborden: 20% van de autobezitters heeft volgens onze huisbaas Eric zijn nummerbord voorlopig ingeleverd en laat de auto in de garage staan, in afwachting van betere tijden. Er is een belasting op heating oil, dus daarom zie je pick-ups met ladingen hout rond rijden. Mensen gaan weer olijven oogsten. Etcetera. Na het ontbijt even lezen in de zon aan de zijkant van het huis en dan nemen we de 4wheeldrive Suziku Vitara om naar een mooie plek te gaan, zoals de kloof van Dimitris. Die 4wheeldrive heb je ook echt nodig want de wegen zijn steil en slecht, vol gaten. Wel zie je grote, nieuwe, niet afgemaakte wegen die geen enkel doel dienen maar met ruim beschikbaar Europees geld werden aangelegd in een heerlijk eentweedrietje tussen grote Franse en Duitse bedrijven, corrupte politici in Athene en plaatselijke bestuurders. Ze hadden natuurlijk nooit in de euro toegelaten morgen worden. Ze hadden het ook niet moeten willen. Psychologisch misschien te begrijpen van alle partijen -was Europa hier niet ontstaan?- maar praktisch gezien een fatale misser. De vooruitgang willen ook. Cuba moet ook niet al zijn Amerikaanse oldtimers vervangen door Opel Astra's en Dacia Dusters en Aziatische Hoedatso's. Maar de fout is al veel eerder gemaakt. Ze hadden zo moeten blijven als ze in 1959 waren. Met ezels en kaïks en witte woningen met blauwe houten deuren en rode dakpannen. De voornaamste bron is toch toerisme, dat had je toen al kunnen zien. Uit het vacant worden van de grote waarden, ontstaat de waarde van de grote vakantie. Maar ze wilden per sé modern zijn, wit slobberbrood eten, cappuccino slurpen uit halveliterbekers en dik worden. Hybris! Gij had het paradijs in uwe handen, maar gij hebt het verkwanseld voor een stofzuiger met automatisch  stekkeroprolmechanisme en koffiezetmachine met dubbelzijdig druppelstopsysteem. Aanschouwt thans hun helse val...



Tijdens de autorit genieten we van de heerlijke uitzichten die het landschap biedt. Hebben we daar genoeg van, dan doen we een vissersplaatsje aan, waar we in de haven door zo’n onverstoorbaar Grieks baasje tzatziki, tomaten-komkommersalade, patatten en brood laten klaarmaken. Lekker eenvoudig alles. Dat is het fijne van Griekenland:  een salade is gewoon een salade, een kraan is gewoon een kraan, en een boot is gewoon een boot. Waar zelfs een tussendoortje van de Broodzaak op de stations in Nederland al minstens een boule Thaise biokip met honingyoghurtmuntsaus en Cypriotische veldsla is, alsof het indruk moeten maken op John Torode en Greg Wallace van 'Masterchef', komt de eenvoud van een salade met tomaat, komkommer, ui, olijf en olijfolie weldadig over. De kraan van het zaakje draai je op duidelijke wijze open en dicht, het is niet een postmodern raadsel, waar je een half uur je handen onder heen en weer zwaait om het infrarood-mechanisme te activeren en op alle mogelijke manieren op klopt zonder er ook maar een druppel water aan te ontlokken. De boot in de haven is een boot, een houten ding met een hondenhok er op tegen het hondenweer, het is niet een boot die is belast met de moderne taak precies uit te drukken wie en wat jij bent. Daar komt het oude baasje met het eten. Een loflied op Griekenland is vanzelfsprekend een loflied op oude Griekse baasjes. Zo'n baasje heeft dan een mini Mini-Market met twee benzinepompjes ervoor. Hij hanteert zelf de benzineslang, hangt hem in de tank en loopt dan tegen de banden schoppend rond de auto, en vervolgens pompt hij ze allemaal op tot ze weer perfect op spanning zijn. In een andere plaats had Pauline de auto op een flauwe helling geparkeerd maar was vergeten de handrem er op te zetten. Toen we terug kwamen lag er onder elk van de voorwielen een steen. Dat was vast ook zo'n oud baasje geweest. Wat er van het land moet worden als deze oude baasjes weg zijn, geen idee. Maar dit is de plaats waar je, zoals Joke Hermsen beschrijft, vlucht voor de verpletterende Chronos, de steeds sneller tikkende Westerse productietijd, die lichaam en geest kapot tikt, als je er niet af en toe op uit trekt om op dit soort langzamere plaatsen bij te komen. Wat betreft de tijd zou er parallel aan een nieuwe opdeling van de Euro in Neuro en Zeuro (noordelijke en zuidelijke Euro) een noordelijk Chronos-Europa en een zuidelijk Kairos-Europa moeten komen, waarbij de landen in de laatste zone gesubsidieerd zouden moeten worden om alles zo langzaam te houden als maar kan, min of meer vrijgesteld van de ratrace. Want dat kunnen ze toch niet. Om dat verduidelijken wees huisbaas Eric op de ezel Padmini die we verzorgen en zei in zijn zangerige Franse Engels: “You cannot turn a donkíe into a racehórse.” En zo is het.



Nog een wandeling langs het strand en dan naar huis om de aan onze zorgen toevertrouwde bovengenoemde lieve ezel te voederen. Padmini: ’The one who sits on the Lotus’. Wel: ‘The one who shits on the Lotus’, misschien? Of is het iPadMini? Nee, het eerste toch: huisbaas Eric, een avontuurlijk ingestelde Fransman is met zijn Libanees-Zwitserse-Engelse vrouw veel naar India geweest om uiteindelijk hier gesetteld te raken. Als dit huis bezet is door huurders wonen ze in een dorpje verderop. Een dorp dat door de crisis snel verandert. Mensen uit Athene hebben hun huis daar verkocht en zijn in hun tweede huis hier op het eiland gaan wonen. Jonge mensen zijn naar het buitenland verdwenen. (Komen af en toe terug voor de vakantie: de vlucht van Amsterdam naar Athene zat vol jonge Grieken die geëmigreerd waren.) Mensen met kwalificaties verdwijnen: de gynaecoloog van Karystos, een wat groter plaats, verdiende nog maar €1.400 per maand, te weinig om zijn gezin van te onderhouden; hij vertrok naar Duitsland, verdient daar minstens vier keer zoveel. Een gezin met twee werkende ouders verdient niet genoeg: elke maand komen ze €300 dichter bij hun kredietlimiet van €5.000, en dan is het afgelopen. Huisbaas Eric heeft geen idee hoe de mensen hier in hun levensonderhoud zouden moeten voorzien.



De avond levert Bijbelse taferelen op: een kudde schapen tinkebelt tussen de olijvenbossen aan het hek van ons land voorbij. Reizen is meestal: te laat komen. De mooie oude Duitse steden zijn verdwenen; de originele skyscrapers van New York, degenen die leken op een door een reuzenhand uiteengetrokken Parijs gemeentehuis zijn weg, een vrijwillig Dresden. Hier kan je soms het idee hebben dat je nog hetzelfde ziet als mensen van voorbije eeuwen, want aan de zee valt minder te verklooien. (Hoewel de geiten, de grootste knabbelaars van de wereldgeschiedenis, op veel plaatsen wel alle klassieke Griekse bossen hebben weggeknaagd.) Dan is de avond definitief gevallen en breken we de ouzo-fles aan. Dat wil zeggen: ik breek de fles ouzo aan, Pauline drinkt thee. Daarbij: olijven, brood en feta. Ik lees ‘De Grieken zijn geen goden’, een heerlijk reisboek uit 1959 van A. den Doolaard. (Gek dat me nu pas na al die jaren te binnen schiet dan den Doolaard natuurlijk zoiets betekent als de Zwerver.) Hij schrijft: "Voor hen die hier wonen is het leven hard. Ik kan dit eiland na een week verlaten, de tijd die verloopt tussen twee bootlandingen. Indien ik er mijn hele leven moest doorbrengen, zou ik na een paar jaar waarschijnlijk krankzinnig worden. Nu kan ik dit paradijs met mij meedragen, om er in gedachten naar te vluchten wanneer de cacofonische ingewikkeldheid van het leven in een met mensen volgepropt land mij te veel wordt. Waar ik ga, draag ik een onzichtbare wijkplaats met mij mee: een burcht, ombliksemd door zon en water, op een geurende berghelling die tot in de oneindigheid reikt.” Hij was dus in Griekenland in 1959, toen was ik net geboren.

Overmorgen gaan we weer naar huis. Als ik nog langer zou blijven dan weet ik dat het 'Terschelling-moment' weer zal komen. Als ik daas en rozig van zonnezoentjes temidden van de rustige straatjes van West-Terschelling loop in afwachting van de langzame boot. Als ik met Van the Man meezing: "I've been living in another country/ That operates along entirely different lines/ Got to go back/ For the healing go on with the dreaming." Als ik de mensen rustig aankijk en hen vriendelijk toeknik en een kort moment wankel op mijn benen als ik besef dat zij net zo zijn als ik en ik ben als zij en dat ons doen alsof dat niet is zo alleen voortkomt uit angst en dat wat wij leven noemen alleen maar tegensturen is. Andere diepere inzichten flitsen opeens voorbij. 'Je hoeft alleen maar te accepteren dat je geaccepteerd wordt'. Dan komt een kleine, donkere wolk een moment voor de zon  te staan en verduistert de straat. De inzichten zijn weer weg, ze vervliegen met de schreeuw van een meeuw. De boot loeit in de haven. Het is tijd om terug te gaan naar het vasteland.



En ook dat moment van zelfverlies door zon en zee trof ik aan bij den Doolaard: "Zo stond ik daar, roerloos saamgegroeid met de eeuwigheid; rond mijn voeten schuimde de zee, de hemel was mijn helm en de zon mijn oog. Er was geen ‘ik’ meer; heel mijn ingewikkeld wezen, met al zijn streven en trachten, haat en liefde, was teloorgegaan in de eenvoud der vier oer-elementen. Voor sommigen moge dit persoonlijkheidsverlies een ondragelijke schrik zijn; voor mij is het de simpelste vorm van geluk."

"Alleen op een schaars bevolkt Grieks eiland in de Aegaeische Zee, klein genoeg om te overzien, groot genoeg om leegte te laten tussen de dorpen, kan men alleen zijn met de eeuwigheid en toch binnen roepbereik blijven van mensen. Deze eeuwigheid is er geen verpletterend dreigement, zoals in het hooggebergte; maar uit mededogen met onze menselijke kleinheid maakt ze zich kenbaar als een wij de vrede die ons verstand te boven gaat; als een vleugelslag, die ons even doet huiveren en waaronder we ons dan geborgen voelen.”


Maar we moeten alweer huiswaarts.De rustige energie die gloeit in mijn hoofd zal voor enkele dagen nog als een zonnepaneel mijn lichaam van warmte kunnen voorzien in een kouder klimaat. De langeafstandsblik, kalm door de aanblik van vaste lijnen zal me op Leiden of Utrecht CS even als een boertje van buut'n vol onbegrip stil doen staan en het gewoel voor gekte verslijten. Maar de warmte koelt snel af, het zonnepaneel geeft aan: leeg. De blik wordt weer een grotestadbslik, een millisecondenscanner van mannen en vrouwen en hun kleren en dingen die je kunt kopen, de blik die om aandacht vecht, als een tv-scherm met zes beeldjes per seconden dat aangeeft: ik ben ik en wie ben jij dat je mij. En na nog een dag sta ik met de abrupte nekbewegingen van een gestresste stationsduif alweer op één poot te breakdancen in het kontje van een kouwe kroket. Zoals altijd. Kwaad op die klote NS, kwaad om dat mens van de Broodzaak met haar "Wilt u er ook 2 Lions bij voor 1 euro?", woedend om een Twitter-mening, woedend om iemand die voordrong op de roltrap, woedend op de koude regen en de tegenwind.

Den Doolaard besluit het boek: "Een eenvoudig maal, lang en lui genoten, in vriendschap en in bezinning op wat er blijvend was in een eeuwig veranderlijke wereld; geluk door een eenvoud, die het denken gemakkelijk maakte; dat was het geschenk van het eeuwige Griekenland, om met ons mee te dragen naar een Europa, dat de slaaf dreigde te worden van tijd en materie." [Athene-Hoenderloo, 1959/1960]

Goed gezien in Hoenderloo, meer dan 55 jaar geleden.

Komend uit een zonnig en helder land, zullen we over twee dagen boven Holland door kilometers vuil afwaswater zakken, om pas op het allerlaatste moment, aangezogen door zompige klei die alles wat zich verheffen wil terug in de blubber trekt, op de platte polder ploffen. Bij de bagageband zullen twee mannen staan. De ene zal zeggen: "Het is net zo lang als het breed is." En de ander: "Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan." We zullen naar buiten lopen en even zullen we daar verloren staan temidden van de reclamekakafonie die van de LED-schermen knalt en dan zullen de Hollandse weergoden met een dronken pislach op onze koppen beginnen te sassen.

O Heer, wil ons de kracht geven ons lot moedig te aanvaarden. Amen.

woensdag 25 maart 2015

Grondige Duitsers.




Vanmiddag bezochten we Burg Lissingen. Dat is vlakbij Gerolstein, waar we vaak heenrijden om boodschappen te doen. Talloze malen waren we al langs de Burg gereden zonder er te stoppen, nu moest het maar eens van komen. Helaas geen bezichtiging mogelijk momenteel, het werd verbouwd. Grondig. Maar dat ben je van Duitsers gewend.

Thuis in Mürlenbach ga ik Burg Lissingen even opzoeken in mijn boek over burchten in de Eifel. Maar dat boek is ook al zo grondig dat het haast niet meer leuk is. De auteur begint op bladzijde 1 al een een opsomming waar geen eind aan lijkt te komen. Stel dat je een een burcht zomaar een slot zou noemen. Nou goed, dat begrijp ik nog. Maar dan: ja, burcht, maar wát voor burcht, hebt u daar wel enig idee van? En Höhenburg? Een Höhlenburg? (Haal deze in godsnaam niet door elkaar!) Een Niederungsburg of een Wasserburg? Of een Mittelalterliche Trutz- und Belagerungsburg? En geef de mensen de kost die Mitellalterliche Königs- und Kaiserpfalzen en gewone Mitellaterliche Orts-, Tal- und Stad-befestigungen door elkaar halen. Die, ja werkelijk, nog het verschil niet zien tussen Spätmittelalterliche und Frühneuzeitliche Festungen enerzijds en Historische und historisch überformte Burgen und Schlösser anderzijds.

Je merkt wel dat je als Duits auteur eigenlijk nooit vakantie hebt. Helaas: als lezer ook niet. Het beste is als ze het zelf opgeven, zichzelf volkomen uitgeput hebben, hun vrouw gewoon geweigerd heeft het manuscript nog langer over te typen. Dat overkwam me in een keer in een boek over de architectuur van Berlijn. Berlijn, berucht door zijn absurde hoeveelheid op gebouwen geplaatste strijdkarretjes, zijn antieke zuilen en andere volslagen nutteloze versieringen. Op p.229 beschrijft de auteur een gebouw met zijn “Korinthischen Säulen, Pilastern, Standbildern, Medaillons, Skulpturen, Reliëfs, usw.” Daar stond het! “usw”: Und So Weiter! Hij gaf het op! Duitsers: hun eigen grondigheid werkt ze de grond in. Over een paar jaar zullen we waarschijnlijk Burg Lissingen kunnen bekijken. Deze Burg is overigens een Niederungsburg. Maar dat wisten jullie al.



vrijdag 27 februari 2015

Carnaval: Das Groteske Scheitern Des Jens M.


Noem mij maar Jens. Jens de Tweede van München. Of nee, doe maar niet...

Ik geloof dat de verteller van 'Moby Dick', Ishmaël, die een bed moet delen met de getatoeëerde Zuidzee-harpoenier Queequeg, op een gegeven moment besluit: "Beter slapen met een nuchtere kannibaal dan met een dronken christen."

Ik zelf zeg sinds vorige week: Beter optreden voor 6.000 nuchtere christenen dan voor 1.000 aangeschoten Brabanders.

Dat eerste deed ik half januari met in de IJsselhallen in Zwolle (filmpje komt binnenkort), het tweede vorige week  in Veghel.

'Koning Ragar-stijl', had de organisatie beloofd. Dat wilde zeggen: lange houten tafels, veel bier. Ook was er een 'hos-garantie' afgegeven. Altijd fijn. Dan stade d'r toch nen stuk relaxter in. Frans Bauer zou  optreden, alsmede de Deurzakkers en Dieter Koblenz. En ik. Maar dat wisten de mensen nog niet. De stemming was dus opperbest in de enorme feesttent, die midden in de donkere Veghselse weilanden zijn ietwat overspannen feestelijkheid de stille avond in pompte.

Ik zou aangekondigd worden als de Prins Carnaval van München. Dat leek ons leuk. Speciaal voor deze rol had ik de dag ervoor bij kledingverhuurbedrijf Hoppezak in Leiden de hand weten te leggen op een lang vergeten maar heus prinsenkostuum. Het kostuum rook muf en de cape was zo zwaar dat hij mijn strottehoofd indrukte waardoor mijn stem pieperiger moet hebben geklonken dan normaal. (Maar dat was, zoals  nog zal blijken, uiteindelijk van geen enkel belang.)


Ik moest achter in de zaal nog even wachten voor ik aan de beurt was. Op de bühne was een Duits dansgezelschap bezig. Vederlichte meisjes werden te midden van felle lichten op de tonen van dreunende discomuziek door de mannen hoog de lucht in gegooid. Een soort absurde musical-versie van Hokwerda's Kind. Toen werd ik aangekondigd.

Mijn binnenkomst was grandioos. Het orkest speelde een opzwepende en toch statige mars. Over het middenpad tussen de lange tafels werd ik door twee schaars geklede dansmariekes naar voren begeleid. Op het ritme van het orkest stapte ik parmantig door de mensenmassa en zwaaide met mijn prinsenscepter.  De mensen zwaaiden terug of klapten in hun handen. Ik nam plaats in de redenaarston.  En wachtte tot de mensen stil zouden worden. Dat gebeurde echter niet. Het geroezemoes bleef even maximaal als voorheen. Ik realiseerde me dat het hoogtepunt van mijn optreden al achter me lag.


In mijn tekst had ik op sommige plaatsen bij de beste grappen, die normaal voor veel hilariteit zorgen, in een optimistische bui al tussen haakjes 'A-laaf!' gezet. (Ik geloof zelfs dat ik die tekst vet en cursief had gemaakt.) Ik had het thuis al levendig voor me gezien. Hoe de mensen zouden lachen, hoe het orkest volgens traditie de tweetonige tune zou spelen, hoe allen 'A-laaf!' zouden roepen, tweemaal  de gestrekte linkerhand naar het rechteroor brengend.

He-laas! (Tweemaal).

Ik was vooraf niet zenuwachtig, ik werd het nu ook niet. Dat was deze avond mijn enige claim to fame. Ik wist dat de omstandigheden te slecht waren. Om te kunnen lachen om een grap moet je hem natuurlijk wel eerst kunnen verstaan. En dat ging hier dus niet. Ik had de tegenwoordigheid van geest mezelf om die luxe te prijzen: dat het bijna altijd goed gaat. Daardoor redde ik het.

Toch kostte het natuurlijk energie om daar 15 minuten lang in een volstrekt non-succes te volharden. Eenmaal terug in de Portocabin backstage zei een van de Deurzakkers begripvol dat er natuurlijk wel iets terug moest komen van het publiek, anders was het niet te doen. Een compliment. Ik had het ondoenlijke gedaan. In volstrekte stilte legde ik de Prins in zijn bodybag.


Na tien minuten stond ik weer buiten de tent met mijn rolkoffer. Ik wandelde weg van een spektakel waar ik nooit iets mee te maken had gehad. Ik draaide me nog één keer om. Beukende muziek kwam uit de tent. 


Teruglopend richting Veghel overwoog ik: Succes heeft zijn grenzen.  A man's gotta know his limitations.

Ik weet niet waar ik volgend jaar 12 februari ben. Ik weet alleen waar ik niet ben.