Vandaag, 1 januari 2016, is het net als gisteren slecht weer op Evia, soms sneeuwt het zelfs. Dat is niet heel erg, want we hebben al een hele week zon gehad, we vragen niet het onmogelijke. Evia is een eiland voor de kust van Attica, na Kreta het grootste van Griekenland. Het is merkwaardig ontoeristisch, hoewel erg mooi. Er is genoeg te doen: kloven, stranden, baaien, Venetiaanse en Turkse forten. Maar misschien dachten de bewoners daar anders over, want er wordt vermeld dat ze eeuwen geleden al met heel veel schepen naar Troje gingen om daar eens lekker oorlog te voeren. Vroeger was er wel toerisme: het heette oorlog. De temperatuur overdag is in twee dagen van 20 naar 4 graden gezakt (-1 ’s nachts) en toen ik de ezel Padmini vanmorgen voerde, sneeuwde het zelfs. Net als vorig jaar, toen we de ene dag in Nauplion nog in de volle zon liepen en de volgende dag bij Mycene bijna winterbanden onder moesten doen omdat het sneeuwde en godvergeten koud was. We blijven dus maar binnen en doen de haard aan. Ik ken inmiddels het Griekse woord voor aanmaakblokjes (Προσανάματα) uit mijn hoofd, waardoor ze in de winkel nu denken dat ik de taal spreek. Schuimkoppen op de zee, Attica is aan de overkant niet te zien. Voor het eerst is het uitzicht zoals thuis: grijs, wit en flets, verdund lichtblauw in plaats van diepdonkerblauw, ultramarijn en ozonblauw en Kongoblauw en hemelsblauw, o, alle kleuren blauw. Een fourwheeldrive Toyota rijdt met een aanhanger vol olijfbomentakken over het weggetje tegenover ons huis; de bladeren van de takken zijn voor de schapen. De wind huilt om het huis, de ramen piepen in hun hengsels. Het vuur (Φωτιά) in de haard komt niet echt op gang, het sist kwaadaardig en brengt slechts rook voort: te veel nat hout. Het wordt nu waarschijnlijk toch ook eindelijk echt winter in Griekenland. Tot nu toe was die hier net als thuis lang uitgebleven. De heuvels zijn groen, terwijl ze grauw en kaal hadden moeten zijn. In onze tuin bloeit zelfs een tomaat, hij is rood en kan zo geoogst worden. Mijn nieuwe Griekse roman: ‘Tomaten in december’ komt binnenkort uit.
Maar de hele eerste week begonnen we de dag met een heerlijk volzonnig ontbijtje buiten op het terras en zicht op de heuvels, de eilanden en de zee. We konden de schrapende tred van een ezelfhoef op een stenig, distelig pad horen, de belletjes en het geblaat van een schapenkudde tussen de olijfbomen; we snoven de geur van lavendel op; bewonderden de blauwe lucht zonder een enkele wolk en het landschap van bergen achter de donkerblauwe zee, dat naar de horizon toe telkens een tikje schimmiger, lichter, ijler werd, als een supergeslaagde kijkdoos. Ja, de zee, altijd de zee. De zee rond Griekenland is de mooiste zee. Ik zei tegen Pauline: Ik zie geen bootjes, hoe kan dat? En dan kom je er langzaam achter dat bijna alle fenomenen hier crisisgerelateerd zijn. De logica van de crisis. Er zit belasting op boten, je betaalt per maand, in de winter varen ze dan niet, daarom zie je geen bootjes op de zee. Je ziet veel kleine auto's, weinig luxeauto’s zoals Mercedessen en zo, omdat er een belasting op luxe auto's is gekomen. Toen ik er op lette, zag ik ook veel auto's zonder nummerborden: 20% van de autobezitters heeft volgens onze huisbaas Eric zijn nummerbord voorlopig ingeleverd en laat de auto in de garage staan, in afwachting van betere tijden. Er is een belasting op heating oil, dus daarom zie je pick-ups met ladingen hout rond rijden. Mensen gaan weer olijven oogsten. Etcetera. Na het ontbijt even lezen in de zon aan de zijkant van het huis en dan nemen we de 4wheeldrive Suziku Vitara om naar een mooie plek te gaan, zoals de kloof van Dimitris. Die 4wheeldrive heb je ook echt nodig want de wegen zijn steil en slecht, vol gaten. Wel zie je grote, nieuwe, niet afgemaakte wegen die geen enkel doel dienen maar met ruim beschikbaar Europees geld werden aangelegd in een heerlijk eentweedrietje tussen grote Franse en Duitse bedrijven, corrupte politici in Athene en plaatselijke bestuurders. Ze hadden natuurlijk nooit in de euro toegelaten morgen worden. Ze hadden het ook niet moeten willen. Psychologisch misschien te begrijpen van alle partijen -was Europa hier niet ontstaan?- maar praktisch gezien een fatale misser. De vooruitgang willen ook. Cuba moet ook niet al zijn Amerikaanse oldtimers vervangen door Opel Astra's en Dacia Dusters en Aziatische Hoedatso's. Maar de fout is al veel eerder gemaakt. Ze hadden zo moeten blijven als ze in 1959 waren. Met ezels en kaïks en witte woningen met blauwe houten deuren en rode dakpannen. De voornaamste bron is toch toerisme, dat had je toen al kunnen zien. Uit het vacant worden van de grote waarden, ontstaat de waarde van de grote vakantie. Maar ze wilden per sé modern zijn, wit slobberbrood eten, cappuccino slurpen uit halveliterbekers en dik worden. Hybris! Gij had het paradijs in uwe handen, maar gij hebt het verkwanseld voor een stofzuiger met automatisch stekkeroprolmechanisme en koffiezetmachine met dubbelzijdig druppelstopsysteem. Aanschouwt thans hun helse val...
Tijdens de autorit genieten we van de heerlijke uitzichten
die het landschap biedt. Hebben we daar genoeg van, dan doen we een
vissersplaatsje aan, waar we in de haven door zo’n onverstoorbaar Grieks baasje
tzatziki, tomaten-komkommersalade, patatten en brood laten klaarmaken. Lekker
eenvoudig alles. Dat is het fijne van Griekenland: een salade is gewoon een salade, een kraan is
gewoon een kraan, en een boot is gewoon een boot. Waar zelfs een tussendoortje
van de Broodzaak op de stations in Nederland al minstens een boule Thaise
biokip met honingyoghurtmuntsaus en Cypriotische veldsla is, alsof het indruk
moeten maken op John Torode en Greg Wallace van 'Masterchef', komt de eenvoud
van een salade met tomaat, komkommer, ui, olijf en olijfolie weldadig over. De
kraan van het zaakje draai je op duidelijke wijze open en dicht, het is niet
een postmodern raadsel, waar je een half uur je handen onder heen en weer zwaait
om het infrarood-mechanisme te activeren en op alle mogelijke manieren op klopt
zonder er ook maar een druppel water aan te ontlokken. De boot in de haven is
een boot, een houten ding met een hondenhok er op tegen het hondenweer, het is
niet een boot die is belast met de moderne taak precies uit te drukken wie en
wat jij bent. Daar komt het oude baasje met het eten. Een loflied op
Griekenland is vanzelfsprekend een loflied op oude Griekse baasjes. Zo'n baasje
heeft dan een mini Mini-Market met twee benzinepompjes ervoor. Hij hanteert
zelf de benzineslang, hangt hem in de tank en loopt dan tegen de banden
schoppend rond de auto, en vervolgens pompt hij ze allemaal op tot ze weer
perfect op spanning zijn. In een andere plaats had Pauline de auto op een flauwe
helling geparkeerd maar was vergeten de handrem er op te zetten. Toen we terug
kwamen lag er onder elk van de voorwielen een steen. Dat was vast ook zo'n oud
baasje geweest. Wat er van het land moet worden als deze oude baasjes weg zijn,
geen idee. Maar dit is de plaats waar je, zoals Joke Hermsen beschrijft, vlucht
voor de verpletterende Chronos, de steeds sneller tikkende Westerse
productietijd, die lichaam en geest kapot tikt, als je er niet af en toe op uit
trekt om op dit soort langzamere plaatsen bij te komen. Wat betreft de tijd zou
er parallel aan een nieuwe opdeling van de Euro in Neuro en Zeuro (noordelijke
en zuidelijke Euro) een noordelijk Chronos-Europa en een zuidelijk
Kairos-Europa moeten komen, waarbij de landen in de laatste zone gesubsidieerd
zouden moeten worden om alles zo langzaam te houden als maar kan, min of meer
vrijgesteld van de ratrace. Want dat kunnen ze toch niet. Om dat verduidelijken
wees huisbaas Eric op de ezel Padmini die we verzorgen en zei in zijn zangerige
Franse Engels: “You cannot turn a donkíe into a racehórse.” En zo is het.
Nog een wandeling langs het strand en dan naar huis om de
aan onze zorgen toevertrouwde bovengenoemde lieve ezel te voederen.
Padmini: ’The one who sits on the Lotus’. Wel: ‘The one who shits on the Lotus’,
misschien? Of is het iPadMini? Nee, het eerste toch: huisbaas Eric, een
avontuurlijk ingestelde Fransman is met zijn Libanees-Zwitserse-Engelse vrouw
veel naar India geweest om uiteindelijk hier gesetteld te raken. Als dit huis
bezet is door huurders wonen ze in een dorpje verderop. Een dorp dat door de
crisis snel verandert. Mensen uit Athene hebben hun huis daar verkocht en zijn
in hun tweede huis hier op het eiland gaan wonen. Jonge mensen zijn naar het
buitenland verdwenen. (Komen af en toe terug voor de vakantie: de vlucht van
Amsterdam naar Athene zat vol jonge Grieken die geëmigreerd waren.) Mensen met
kwalificaties verdwijnen: de gynaecoloog van Karystos, een wat groter plaats,
verdiende nog maar €1.400 per maand, te weinig om zijn gezin van te
onderhouden; hij vertrok naar Duitsland, verdient daar minstens vier keer
zoveel. Een gezin met twee werkende ouders verdient niet genoeg: elke maand
komen ze €300 dichter bij hun kredietlimiet van €5.000, en dan is het
afgelopen. Huisbaas Eric heeft geen idee hoe de mensen hier in hun
levensonderhoud zouden moeten voorzien.
De avond levert Bijbelse taferelen op: een kudde schapen
tinkebelt tussen de olijvenbossen aan het hek van ons land voorbij. Reizen is
meestal: te laat komen. De mooie oude Duitse steden zijn verdwenen; de
originele skyscrapers van New York, degenen die leken op een door een
reuzenhand uiteengetrokken Parijs gemeentehuis zijn weg, een vrijwillig
Dresden. Hier kan je soms het idee hebben dat je nog hetzelfde ziet als mensen van
voorbije eeuwen, want aan de zee valt minder te verklooien. (Hoewel de geiten,
de grootste knabbelaars van de wereldgeschiedenis, op veel plaatsen wel alle
klassieke Griekse bossen hebben weggeknaagd.) Dan is de avond definitief
gevallen en breken we de ouzo-fles aan. Dat wil zeggen: ik breek de fles ouzo
aan, Pauline drinkt thee. Daarbij: olijven, brood en feta. Ik lees ‘De Grieken
zijn geen goden’, een heerlijk reisboek uit 1959 van A. den Doolaard. (Gek dat
me nu pas na al die jaren te binnen schiet dan den Doolaard natuurlijk zoiets
betekent als de Zwerver.) Hij schrijft: "Voor hen die hier wonen is het
leven hard. Ik kan dit eiland na een week verlaten, de tijd die verloopt tussen
twee bootlandingen. Indien ik er mijn hele leven moest doorbrengen, zou ik na
een paar jaar waarschijnlijk krankzinnig worden. Nu kan ik dit paradijs met mij
meedragen, om er in gedachten naar te vluchten wanneer de cacofonische
ingewikkeldheid van het leven in een met mensen volgepropt land mij te veel
wordt. Waar ik ga, draag ik een onzichtbare wijkplaats met mij mee: een burcht,
ombliksemd door zon en water, op een geurende berghelling die tot in de
oneindigheid reikt.” Hij was dus in Griekenland in 1959, toen was ik net
geboren.
Overmorgen gaan we weer naar huis. Als ik nog langer zou
blijven dan weet ik dat het 'Terschelling-moment' weer zal komen. Als ik daas
en rozig van zonnezoentjes temidden van de rustige straatjes van
West-Terschelling loop in afwachting van de langzame boot. Als ik met Van the
Man meezing: "I've been living in another country/ That operates along
entirely different lines/ Got to go back/ For the healing go on with the
dreaming." Als ik de mensen rustig aankijk en hen vriendelijk toeknik en
een kort moment wankel op mijn benen als ik besef dat zij net zo zijn als ik en
ik ben als zij en dat ons doen alsof dat niet is zo alleen voortkomt uit angst
en dat wat wij leven noemen alleen maar tegensturen is. Andere diepere
inzichten flitsen opeens voorbij. 'Je hoeft alleen maar te accepteren dat je
geaccepteerd wordt'. Dan komt een kleine, donkere wolk een moment voor de
zon te staan en verduistert de straat.
De inzichten zijn weer weg, ze vervliegen met de schreeuw van een meeuw. De
boot loeit in de haven. Het is tijd om terug te gaan naar het vasteland.
En ook dat moment van zelfverlies door zon en zee trof ik
aan bij den Doolaard: "Zo stond ik daar, roerloos saamgegroeid met de
eeuwigheid; rond mijn voeten schuimde de zee, de hemel was mijn helm en de zon
mijn oog. Er was geen ‘ik’ meer; heel mijn ingewikkeld wezen, met al zijn
streven en trachten, haat en liefde, was teloorgegaan in de eenvoud der vier
oer-elementen. Voor sommigen moge dit persoonlijkheidsverlies een ondragelijke
schrik zijn; voor mij is het de simpelste vorm van geluk."
"Alleen op een schaars bevolkt Grieks eiland in de
Aegaeische Zee, klein genoeg om te overzien, groot genoeg om leegte te laten
tussen de dorpen, kan men alleen zijn met de eeuwigheid en toch binnen
roepbereik blijven van mensen. Deze eeuwigheid is er geen verpletterend
dreigement, zoals in het hooggebergte; maar uit mededogen met onze menselijke
kleinheid maakt ze zich kenbaar als een wij de vrede die ons verstand te boven
gaat; als een vleugelslag, die ons even doet huiveren en waaronder we ons dan
geborgen voelen.”
Maar we moeten alweer huiswaarts.De rustige energie die gloeit in mijn hoofd zal voor enkele dagen nog als een zonnepaneel mijn lichaam van warmte kunnen voorzien in een kouder klimaat. De langeafstandsblik, kalm door de aanblik van vaste lijnen zal me op Leiden of Utrecht CS even als een boertje van buut'n vol onbegrip stil doen staan en het gewoel voor gekte verslijten. Maar de warmte koelt snel af, het zonnepaneel geeft aan: leeg. De blik wordt weer een grotestadbslik, een millisecondenscanner van mannen en vrouwen en hun kleren en dingen die je kunt kopen, de blik die om aandacht vecht, als een tv-scherm met zes beeldjes per seconden dat aangeeft: ik ben ik en wie ben jij dat je mij. En na nog een dag sta ik met de abrupte nekbewegingen van een gestresste stationsduif alweer op één poot te breakdancen in het kontje van een kouwe kroket. Zoals altijd. Kwaad op die klote NS, kwaad om dat mens van de Broodzaak met haar "Wilt u er ook 2 Lions bij voor 1 euro?", woedend om een Twitter-mening, woedend om iemand die voordrong op de roltrap, woedend op de koude regen en de tegenwind.
Den Doolaard besluit het boek: "Een eenvoudig maal,
lang en lui genoten, in vriendschap en in bezinning op wat er blijvend was in
een eeuwig veranderlijke wereld; geluk door een eenvoud, die het denken
gemakkelijk maakte; dat was het geschenk van het eeuwige Griekenland, om met
ons mee te dragen naar een Europa, dat de slaaf dreigde te worden van tijd en
materie." [Athene-Hoenderloo, 1959/1960]
Goed gezien in Hoenderloo, meer dan 55 jaar geleden.
Komend uit een zonnig en helder land, zullen we over twee
dagen boven Holland door kilometers vuil afwaswater zakken, om pas op het
allerlaatste moment, aangezogen door zompige klei die alles wat zich verheffen
wil terug in de blubber trekt, op de platte polder ploffen. Bij de bagageband
zullen twee mannen staan. De ene zal zeggen: "Het is net zo lang als het
breed is." En de ander: "Als het niet kan zoals het moet, dan moet
het maar zoals het kan." We zullen naar buiten lopen en even zullen we
daar verloren staan temidden van de reclamekakafonie die van de LED-schermen
knalt en dan zullen de Hollandse weergoden met een dronken pislach op onze
koppen beginnen te sassen.
O Heer, wil ons de kracht geven ons lot moedig te
aanvaarden. Amen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten