dinsdag 8 maart 2016

Der Alleinunterhalter.


Toerisme is wat de wereld doet draaien. En toerisme is entertainment. Entertainer zijn is ons aller bestemming. Over 20 jaar dragen wij pofbroeken en klompen, boeten vissersnetten aan de kade en roken we stenen pijpjes. ‘Ni hao’, zeggen we vrolijk.

Zo verbaast het niet dat het hele wintersportdorp S. in Tirol nu al geheel bestaat uit entertainers. Het goedgebekte en beleefde winkelpersoneel dat zowel de opgeföhnde bontmanteldame uit München als de Hollander in het oranje ski-jack met de voorversleten jeans feilloos naar de duurste spullen weet te loodsen. Het baliepersoneel van de hotels dat meeleeft met de volslagen onbeduidende voorvallen uit het leven van de vrouw van Herr Doktor Görre, die daarom Frau Doktor Görre heet. Met vriendelijke glimlach laat men weten dat het piepen van de saunadeur met onmiddelijke omgang opgeheven zal worden. De bediening in de hotels die met gemaakt zwierige gebaren tegelijk met de fles mineraalwater een versleten grap presenteert: “Und Naturchampagne fur die Damen.” ’s Avonds na het eten spelen: ’Die Gabi und der Schorsch’. ‘Die Gaby’ is een wonderschone Garbo in Dirndl-kostuum die zich omhoog probeert te werken uit de echoput van een verkeerd afgestelde microfoon, wat niet makkelijk is met een Alprazolam, twee bètablokkers en een fikse scheut Tia Maria op. Ze produceert een taal die slechts met de allergrootste inspanning als Engels te herkennen is. Wat er zo uit de echoput komt, kunnen we meestal slechts ver nadat het lied is afgelopen terugbrengen tot iets dat ons bekend voorkomt. Soms zeg ik dagen later tegen reisgenoot P.: “Was dat nou ‘Yesterday’?” Het was alweer eergisteren. 

En dan zijn er natuurlijk de echte, de professionele entertainers. Je ziet ze op de plakkaten in het dorp. Een bonte stoet van onehitwonders, comeback grandpas en songfestival-has-beens. Zij vertegenwoordigen een bijzondere vorm van vergeten zijn. Bij hun opkomst op het podium moeten ze altijd hun lange, lange afwezigheid verdisconteren. Ze moeten het publiek de tijd geven hun bestaan weer uit de zanderige oceaanbodem van het geheugen omhoog te woelen. Minuten gaan voorbij, gedurende welke het publiek denkt: Ja, verdomd, Al Romano en Sabina Power. Of is het nou: Al Bino en Sabina Romano? Maar het is: Al Bano en Romina Power. Ah, bestaan die nog? Leuk is dat, optreden voor mensen die denken dat je al twintig jaar dood bent. En in wezen ben je dat ook in de aandachtseconomie: je bent altijd langer vergeten dan herinnerd. Ik las later dat ze in 1999 waren gescheiden, maar toch in 2013 weer samen waren gekomen om te toeren. Professioneel. En natuurlijk: Alles beter dan toeren in de Eifel. Maar dat is alleen weggelegd voor degenen die echt dood zijn.

Maar er is een soort entertainer dat altijd mijn bijzondere aandacht heeft: degene die men in Oostenrijk de ‘Alleinunterhalter’ noemt.

Het woord alleen al doet me bijna de tranen in de ogen springen. Alleen-entertainer. Is er beroep in de wereld dat ‘alleen’ in zijn omschrijving heeft staan? Is er een kind in de wereld is dat op de vraag “Wat wil je worden?”, zou zeggen: ‘Alleinunterhalter’. Zelfs kinderen begrijpen dat. 

Entertainer is al erg, maar dan alleen-entertainer. Entertainer zijn is al een waagstuk. Je verschijnt voor de mensen en je zult hen gaan entertainen. Sommigen zetten zich schrap. Dat zullen we nog wel eens zien! In een theater is het al moeilijk. En daar hebben mensen dan nog speciaal een kaartje voor je gekocht. Wat de entertainer toch verzekert van een minimum aan welwillendheid.

Maar in een hotel-restaurant spelen voor mensen met lege (honger!) of volle magen (gaap!) is het eindeloos veel moeilijker. Toch speelt de Alleinunterhalter daar avond na avond. Voor een publiek dat in het meest gunstige geval onverschillig is. Sommige mensen uit het plubiek raken dronken en denken dat zij de entertainer zijn. De stemming kan dan ronduit vijandig worden. Het lijkt mij het moeilijkste beroep in de hele wereld. 

Bij binnenkomst in de restaurants zie je het symbool van zijn eenzaamheid al staan: de strijkplank met de Yamaha-synthesizer. Ik geef toe dat het ook een kwestie van taal is. In het Engels zou de Alleinunterhalter waarschijnlijk een ‘one-man-band’ heten. Dat klinkt toch gelijk al heel wat vrolijker. Je ziet een inventief, olijk iemand voor je, met een drum op zijn rug die hij middels een touw met zijn rechtervoet bedient. Maar het Duits koos anders. Het was waarschijnlijk positief bedoeld. Wat knap dat hij dat allemaal alleen kan. Wat knap dat hij een heel orkest uit die synthesizer haalt: violen, cello’s, piano’s, panfluiten. Maar dat mag niet baten: de entertainer blijft moederziel alleen. Hoe meer werelden hij oproept met zijn digitale hulpje, hoe eenzamer hij lijkt. 

Dat treurige komt waarschijnlijk ook door de uitstraling van sommige van deze Alleinunterhalter. Een zweem van misluktheid hangt om hem heen, een wolk van langvervlogen dromen, een gebrek aan innerlijke en uiterlijke olijkheid die de geslaagde en minder getalenteerde Alleinunterhalter vaak wel heeft. 

Ja, ik weet het, zegt het gezicht van Alexander W. op de poster op de ruit van het restaurant. Van het conservatorium van Craiova naar Hotel “Zur Krone’ (drie sterren). Alexander W., dat was zijn artiestennaam. Zijn eigen naam, waar hij misschien met bijzonder masochisme nog een ironische draai aan had willen gegeven omdat hij zelf ook wel wist dat het eigenlijk crimineel was een talent zo te verkwisten.

Toen ik hem voor het eerst op een poster zag -het moet zo’n 8 jaar geleden zijn geweest- wekte hij al mijn ontroering. Ik geef toe dat ik aangedaan raak bij het ontwaren van mensen met ouderwetse beroepen als scharensliep, schoorsteenveger, draaiorgelman, circusartiest, en dus ‘Alleinunterhalter’. Alexander W. had een Oost-Europees gezicht met scherpe trekken, de ingebakken melancholie van Transnistrië en Moldavië, of andere landen die tussen de wielen van de geschiedenis zijn geraakt. Strak zwart haar. Met een zwarte cape en tandjes zou hij een hele mooie, treurige Dracula neer kunnen zetten. Een glimlach zo flauw dat hij nauwelijks waarneembaar was, waarschijnlijk een poging het de fotograaf naar de zin te maken. Een zachte, aardige man.

Hij had een cello bij zich op die foto. Dat was, zo dacht ik, zijn oorspronkelijke instrument. Ik meende te zien dat hij zich aan dat instrument vastklemde omdat het misschien de laatste verbinding was met zijn oorspronkelijke talent, met de tijd dat hij als veelbelovend gold, dat hij nog verre van een ‘Alleinunterhalter’ in een ver een vreemd land was. De tijd toen zijn moeder zich nog in zijn Moldavische dorp durfde te vertonen. En ja, misschien had die flauwste van aller glimlachen wel te maken het feit dat ze genadiglijk gestorven was voordat hij Alleinunterhalter geworden was.

Ik geef toe dat we deels naar binnen waren gestapt om deel te hebben aan die val. Geen groter vermaak dan leedvermaak. We kwamen voor de Yamaha, niet voor de cello. Net als alle anderen waarschijnlijk. Dikke Duitse paren die zwijgend ‘Haxen’ (het dikke deel van een varkenspoot, rijkelijk omhuld met zwoerd) aten die zo groot waren dat ze elkaar het zicht benamen, wat misschien wel de reden van de bestelling was. Zwitsers met hun afschuwelijk Duits, dat klonk alsof ze koud en hard geworden resten kaasfondue van hun verhemelte probeerden te schrapen. Boven alles uit het gekwetter van drukke Italiaanse gezinnen. 

Daar kwam Alexander W. Bijna ongemerkt zette hij zich achter de Yamaha. Na een paar onbeduidende nummers op de synthesizer pakte hij zijn cello. Wat hij speelde weet ik niet meer, maar het was prachtig. Iets klassieks. Beethoven? Ik weet het niet meer. Ik moest op een gegeven moment vechten tegen mijn tranen. Hij probeerde de mensen nog te verheffen! Maar het waren pareltjes voor de zwijnen. Weinig tot geen reactie. Of moest een lichte rilling van ergernis zijn, een opkijken, alsof er ergens een deur open stond waardoor kou naar binnen kwam. Voorzichtig zette Alexander W. zette de cello weer naast de Yamaha en begon het lied te spelen dat wij allen kennen als ‘Volare’. De mensen waren weer tevreden. Alsof ze van de bediening na drie keer vragen de ketchup hadden gekregen die bij hun maaltijd paste.

Toen we weggingen en langs hem liepen, zei ik ‘Danke’. Hij keek me aan met een treurige glimlach. ‘Danke,’ zei hij.

De volgende avond zagen we een vrolijkere collega aan het werk in restaurant ‘Batz’nhäusl’. Het was ‘der Rudi’. Met zijn kleine, dikke figuur en zijn immer goede humeur leek der Rudi wel enigszins op Piet Bambergen, de onverwoestbare Nederlandse oerburger.

Sommige etablissementen veranderen mee met de tijd. De Ritter Oswald Stube bijvoorbeeld. Vroeger een kelder met brokkelige gewelven, oude biervaten en rammelende harnassen. Nu omgetoverd tot een lounge-café met steigerhouten banken en open keuken. Uit de boxen kwam een dreunende beat die je eten bijna weer uit je maag omhoogbonkte, zo terug keel in. Verder dat typische gekweel dat gevoel moest suggereren dat er niet was. Dat was de Mariah Kerrie die daar over de moderne gerechten ging.

Niet hier in Baz’nhäusl. Hier hield men vast aan een ouderwetse, eikenhouten menselijkheid. Een eenvoudig restaurant met eenvoudige gerechten. Nothing fancy. Schnitzel met pommes frites. Backhendl. Haxe. Die andere, modernere gelegenheden wilden een omgeving scheppen waarin je succesvol bent of je dat waant. Hier echter is succes niet belangrijk. Hier heb je zelfs geen mislukking nodig om een sukkel te zijn. Hier zijn we allemaal sukkels. Hier is de boodschap: We zijn smurfen. Als je wat slimmer ben dan de rest ben je toch nog steeds een smurf. Een brilsmurf. Niks meer. Als je iets meer geld hebt, dan ben je nog steeds een smurf. Een geldsmurf. En in dat geheel is de Alleinunterhalter de muzieksmurf. Niks minder.

Alles tendeert hier naar een middelmaat: de eigenschappen van de mensen, het eten, de muziek. Daar past Rudi, de Alleinunterhalter perfect in. Hij -de Alleinunterhalter is altijd een man- is de middelmaat die zich verzoend heeft met zijn middelmaat. Hij is aandoenlijk onmodern in die verzoening. Hij had niet die moderne droom van een celebrity worden. Hij is de volstrekte anti-celebrity. 

Toen Rudi was begonnen te spelen moest ik onwillekeurig denken aan die jongen uit ‘The Voice’. Hij had vast in 2005 in een programma €10.000 gewonnen door in de finale een pizza te eten van menstruatiebloed en larven. Daarvan had hij een gitaar en een versterker gekocht en hij was begonnen te oefenen. Tien jaar gepamperde dromen die nooit waren getest door de realiteit, niet aangetast door kritiek van vrienden en familie. Hij was net door de audities en door de voorronden gekomen. Vooral door de tomeloze ambitie die hij uitstraalde. Eigenlijk hadden ze in dat stadium al moeten zeggen: Alleinunterhalter is het hoogste. (Alleinunterhalter is een soort straatmuzikant die binnen mag zitten. En daar tevreden mee is.) Maar daar stond hij te kwelen. En geen stoel draaide zich om. Het was duidelijk. Terug naar hard leren en vakken vullen. De droom was voorbij. Voorbij? Welnee, hij volharde. Het was hún schuld. Ze hadden zich moeten omdraaien. Hij ging in de aanval, uiteindelijk nam hij zelf plaats op de stoel van Roel. 

Dat niet alleen de strijd om het hoogste trede van het podium maar zelfs de slag om het loserdom zo hevig is zegt veel over onze desperate aandachtseconomie. Jankende kandidaten bij het afvalprogramma 'The Biggest Loser': ze zijn niet dik genoeg om mee te mogen doen aan het programma. Ergens wordt een meisje getroost omdat ze niet zo dom is als Britt. Mensen zijn bereid hun reet aan rauwe lappen te rijden in het prikkeldraad om maar de rode lantaarn te mogen dragen in de Tour. Alle positieve talenten zijn ontdekt. Alleen nog de miskenning van het absurde negatieve slag blijft over: "Pas over 100 jaar zal men zien hoe slecht ik was!” 

Maar zelfs daar heeft de gemiddelde Alleinunterhalter geen ambitie voor, hij is juist verzoend met zijn middelmatigheid in alle richtingen. Op zijn gevel staat al 40 jaar in grote neonletters: “Wegens gebrek aan succes geprolongeerd.” 

Na Rudi’s eerste nummer klonk een verlaat handgeklap, een beleefdheid met extreme vertraging. Maar hij incasseerde het alsof hij triomfen vierde in de Scala van Milaan. Als hij een ego had, was hij al dood. De ‘Alleinunterhalter’ moet zich tevreden stellen met het dunste applaus ter wereld. Maar hij overleeft er op. Als een rendier weet hij te midden van die eindeloze koude sneeuwvlakten van het winterseizoen een minimaal stukje groen korstmos met zijn hoeven op te schrapen. Der Rudi is zo’n rendier. Na 40 jaar in het vak nog vrolijk. Misschien omdat hij met pensioen ging.

Rudi speelde ook veel Duitse muziek. Volkseigen muziek is eigenlijk te eigen om als strikte Alleinunterhalter-muziek te gelden. Want de Alleinunterhalter speelt, zoals gezegd, idealiter de ketchup onder de muzieksoorten. Hierbij vergeleken is liftmuziek een spectaculaire traktatie. 

Naderhand kwam der Rudi nog bij onze tafel. “Hots euch g’gefalla?” vroeg hij in dat typische Oostenrijk dat geen taal is, ook geen dialect, maar een ondefinieerbaar mondspoelen dat ooit in het vroege pleistoceen is ontstaan als een eerste vorm van communicatie tussen mensen en dieren boven de boomgrens. “Ja, sicher,” zeiden we. Ik was de enige die niet loog. Hij liet zich ontvallen dat hij vroeger bekend was geweest. Bekend door zijn onbekendheid misschien? dacht ik, toen ik goedgemutst het pand verliet.

Op de laatste dag van onze vakantie liepen we ’s avonds langs ‘Hotel zur Krone’. Ik verwachtte nog eens het melancholieke gezicht van Alexander W. te zien. Maar zijn poster was vervangen door een andere. Er stond: ’Ervin Romano, International Pianist und Alleinunterhalter.’ (In wezen is Daniel Barenboim niets anders.) Alexander W. was dus weg. Had hij het gewoon opgegeven en was hij teruggaan naar Transnistrië, Moldavië, Roemenië of Rusland? Was hij met pensioen en zat hij ergens in Oostenrijk in een tehuis voor Alleinunterhalter? Of was hij vertrokken om nog eenmaal zijn talent en roeping te volgen?

We besloten naar binnen te gaan.

Aan zijn opvolger was te zien dat de meesten geen Alleinunterhalter worden uit vrije keus. Je wordt het omdat je vervloekt bent. Want je hebt een talent. Maar het is zo klein dat je er nauwelijks van kunt leven en niemand er veel bewondering voor heeft. Je zou willen dat je het niet had gehad. Hoe anders zou je leven niet verlopen als je niet Alleinunterhalter was geworden. Je moeder bracht je naar de muziekschool. Dat had ze nooit moeten doen.

Zijn spel was lui, de Yamaha volledig voorgeprogrammeerd. Het leek wel alsof hij clavascribo speelde: rood, groen, geel; hij raakte maar drie toetsen aan. Ik dacht: De tijd van de grote Alleinunterhalter is voorbij.

Ik keek om me heen. Weer veel gezinnen met jonge kinderen, die tijdens het eten allemaal op hun telefoon staarden. Ik dacht aan de bijzondere ervaring van ‘The King’s Speech’. Daar zaten we: een zaal vol doorgewinterde individualisten. Maar zoals we samen lachten en een traantje wegpinkten bij die film waren we een levend organisme, een ademend collectief. Wij werden een soort orkest; de film wist, als een goede dirigent, het beste uit ons te halen. Ik dacht opeens aan het journaal van gisteren. Daar zagen we een bioscoopzaal vol mensen met een Virtual Reality-bril op. Een jonge man vertelde enthousiast dat dit de toekomst was. Een toekomst waarin we, net als de kinderen die tijdens de maaltijd naar hun telefoon staren, allemaal Alleinunterhalter zullen zijn. Dat leek me pas echt treurig. 



Geen opmerkingen: