vrijdag 27 februari 2015

Carnaval: Das Groteske Scheitern Des Jens M.


Noem mij maar Jens. Jens de Tweede van München. Of nee, doe maar niet...

Ik geloof dat de verteller van 'Moby Dick', Ishmaël, die een bed moet delen met de getatoeëerde Zuidzee-harpoenier Queequeg, op een gegeven moment besluit: "Beter slapen met een nuchtere kannibaal dan met een dronken christen."

Ik zelf zeg sinds vorige week: Beter optreden voor 6.000 nuchtere christenen dan voor 1.000 aangeschoten Brabanders.

Dat eerste deed ik half januari met in de IJsselhallen in Zwolle (filmpje komt binnenkort), het tweede vorige week  in Veghel.

'Koning Ragar-stijl', had de organisatie beloofd. Dat wilde zeggen: lange houten tafels, veel bier. Ook was er een 'hos-garantie' afgegeven. Altijd fijn. Dan stade d'r toch nen stuk relaxter in. Frans Bauer zou  optreden, alsmede de Deurzakkers en Dieter Koblenz. En ik. Maar dat wisten de mensen nog niet. De stemming was dus opperbest in de enorme feesttent, die midden in de donkere Veghselse weilanden zijn ietwat overspannen feestelijkheid de stille avond in pompte.

Ik zou aangekondigd worden als de Prins Carnaval van München. Dat leek ons leuk. Speciaal voor deze rol had ik de dag ervoor bij kledingverhuurbedrijf Hoppezak in Leiden de hand weten te leggen op een lang vergeten maar heus prinsenkostuum. Het kostuum rook muf en de cape was zo zwaar dat hij mijn strottehoofd indrukte waardoor mijn stem pieperiger moet hebben geklonken dan normaal. (Maar dat was, zoals  nog zal blijken, uiteindelijk van geen enkel belang.)


Ik moest achter in de zaal nog even wachten voor ik aan de beurt was. Op de bühne was een Duits dansgezelschap bezig. Vederlichte meisjes werden te midden van felle lichten op de tonen van dreunende discomuziek door de mannen hoog de lucht in gegooid. Een soort absurde musical-versie van Hokwerda's Kind. Toen werd ik aangekondigd.

Mijn binnenkomst was grandioos. Het orkest speelde een opzwepende en toch statige mars. Over het middenpad tussen de lange tafels werd ik door twee schaars geklede dansmariekes naar voren begeleid. Op het ritme van het orkest stapte ik parmantig door de mensenmassa en zwaaide met mijn prinsenscepter.  De mensen zwaaiden terug of klapten in hun handen. Ik nam plaats in de redenaarston.  En wachtte tot de mensen stil zouden worden. Dat gebeurde echter niet. Het geroezemoes bleef even maximaal als voorheen. Ik realiseerde me dat het hoogtepunt van mijn optreden al achter me lag.


In mijn tekst had ik op sommige plaatsen bij de beste grappen, die normaal voor veel hilariteit zorgen, in een optimistische bui al tussen haakjes 'A-laaf!' gezet. (Ik geloof zelfs dat ik die tekst vet en cursief had gemaakt.) Ik had het thuis al levendig voor me gezien. Hoe de mensen zouden lachen, hoe het orkest volgens traditie de tweetonige tune zou spelen, hoe allen 'A-laaf!' zouden roepen, tweemaal  de gestrekte linkerhand naar het rechteroor brengend.

He-laas! (Tweemaal).

Ik was vooraf niet zenuwachtig, ik werd het nu ook niet. Dat was deze avond mijn enige claim to fame. Ik wist dat de omstandigheden te slecht waren. Om te kunnen lachen om een grap moet je hem natuurlijk wel eerst kunnen verstaan. En dat ging hier dus niet. Ik had de tegenwoordigheid van geest mezelf om die luxe te prijzen: dat het bijna altijd goed gaat. Daardoor redde ik het.

Toch kostte het natuurlijk energie om daar 15 minuten lang in een volstrekt non-succes te volharden. Eenmaal terug in de Portocabin backstage zei een van de Deurzakkers begripvol dat er natuurlijk wel iets terug moest komen van het publiek, anders was het niet te doen. Een compliment. Ik had het ondoenlijke gedaan. In volstrekte stilte legde ik de Prins in zijn bodybag.


Na tien minuten stond ik weer buiten de tent met mijn rolkoffer. Ik wandelde weg van een spektakel waar ik nooit iets mee te maken had gehad. Ik draaide me nog één keer om. Beukende muziek kwam uit de tent. 


Teruglopend richting Veghel overwoog ik: Succes heeft zijn grenzen.  A man's gotta know his limitations.

Ik weet niet waar ik volgend jaar 12 februari ben. Ik weet alleen waar ik niet ben.